Rode onderbroek

 

Jan Donkers (1943) studeerde sociologie en geschiedenis. Hij schreef boeken, fictie en non-fictie. Hij werkte als journalist bij o.a. de VPRO, de Volkskrant en HP/De Tijd. Momenteel werkt hij vooral als freelance recensent Amerikaanse literatuur bij NRC Handelsblad en als stemacteur van luisterboeken.

 

Tekst: Jan Donkers | Beeld: Maria van Rooijen

 

Nooit had ik wat, als student, ik was walgelijk gezond. De SSGZ had een goeie cliënt aan me. Nadat een psychotherapeut me succesvol uit de dienstplicht had weten te lullen, daalde het aantal bezoeken aan artsen en specialisten helemaal tot het nulpunt. Mijn huisarts had geen idee dat ik bestond. Walgelijk gezond, ik zei het al.

Tot er op een dag rare vlekjes op mijn huid begonnen te verschijnen. Wit waren ze en als je eraan krabde, kwamen er schilfertjes vanaf. Ze kropen langzaam op, van middenrif tot aan sleutelbeen. Voor en achter. “Je moet ernaar laten kijken”, zei mijn vrouw, maar na mijn ‘ach ik heb er toch geen last van’ deed ze er het zwijgen toe.

Totdat het eerste vlekje zich boven de halslijn van mijn overhemd vertoonde. Nu kwam de factor ijdelheid in het geding. Mijn huisarts verwees me door naar de afdeling Dermatologie van het Binnengasthuis in Amsterdam.

Ik vervoegde me er op het afgesproken tijdstip. Degene die mijn intake deed, was een aio die ik kende uit het café. Nadat hij wat lacherig een voorlopige diagnose had gesteld, gebeurde er plotseling ineens heel veel, ja, net iets te veel binnen mijn blik- en gehoorveld. Er werd getelefoneerd en in- en uitgelopen. “Is er iets ergs met me?”, vroeg ik aan de eerst beschikbare assistente. “U wordt zo geholpen”, zei ze, de enige zin die ze voorradig had. En die stelde me niet gerust.

Wat ik zag, zagen al die dozijnen studenten ook, en de hoogleraar ook

Binnen enkele minuten stroomde de behandelkamer, waarin ik me op een onderbroek na bloot bevond, vol met studenten. Ze waren met dozijnen. Was er sprake van een emergency? Kort erna kwam er een korte, opgewonden man binnen die me zorgvuldig bekeek, en een blauwe lamp op me richtte zoals ik die alleen kende uit de discotheken waarvan ik die jaren een geregeld bezoeker was. Wat ik zag, zagen al die dozijnen studenten ook. En de hoogleraar dermatologie ook. Het was een Nieuw-Zeelander, als mijn geheugen me niet bedriegt.

“Look at him! Just like a Christmas tree!”, riep hij opgewonden en inderdaad, zo kon ik bevestigen, de plekjes lichtten op, op mijn hele lijf. Ik verwachtte bijna applaus, maar dat kwam niet.

“En waar gaan we dit nu mee behandelen?”, vervolgde hij zijn aanschouwelijke college en keek langdurig de kring van studenten rond. In die kring ontwaarde ik Claudia, een gereserveerde brunette die me, als medelid van onze alternatieve gezelligheidsvereniging, hopeloos intrigeerde vanwege haar zorgvuldig gecultiveerde onbereikbaarheid. En ik zag wat zij zag: een zielige bleke man met witte vlekjes, in een rode onderbroek. En verder…? Geen van de studenten had een antwoord paraat. Ook Claudia niet.

“Selsun shampoo!”, kraaide de hoogleraar, nog steeds opgewonden. Het drong nauwelijks tot me door dat met het smeren van een zwavelhoudende shampoo mijn kwaal verholpen zou zijn. Het enige wat tot me doordrong, was dat Claudia mijn bevlekte, blote en slechts door een rode onderbroek verhulde lijf negeerde, en daarmee, eigenlijk, mijn hele bestaan, terwijl ze uit het behandelzaaltje tussen haar medestudenten naar buiten liep.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

 

Delen