Samuel

 

Willem Vissers (1964) is sportverslaggever bij de Volkskrant. Ook is hij geregeld te zien op tv, bij Studio Voetbal en bij Natafelen met Kees. Vorig jaar verscheen Samuel, kroniek van een ongewoon gezin, een bundeling columns die Vissers voor de Volkskrant schreef over zijn zoon.
Tekst: Willem Vissers | Beeld: Vincent van den Hoogen

 

Samuel, onze meervoudig beperkte zoon van zestien jaar, is onverschrokken als het om medici gaat. Hij wel. Wij vinden hem een held. Sowieso. Hij weet niet eens dat hij naar de dokter gaat, dus hij heeft ook geen gedachten van tevoren. Gelukkig, want hij is bijna vaste gast. Cardioloog, kinderarts, arts voor zijn scoliose, speciale tandarts, orthopeed voor zijn spalken, enzovoort. Een kalender vol.

Hij is altijd optimistisch als hij bij ons in de auto stapt. Daar gaan we weer, naar Haarlem, Amsterdam en af en toe naar Nijmegen, naar dokter Kleefstra, de naamgever van het syndroom waaraan hij lijdt, een minuscule afwijking in het DNA met verstrekkende gevolgen. Pas in de wachtkamer begint hij soms te klagen, omdat het hem te lang duurt. Al dat gevoel en gepraat van doktoren en assistenten kan wat hem betreft best korter. Hij weet het onderhand wel.

Nee, dan wij, angsthazen. We zijn bepaald geen hypochonders, maar toch. We blijven het liefst thuis, wij verbijten pijntjes. Wij nemen hoogstens een pilletje. We gaan alleen naar het gezondheidscentrum in het dorp als we echt niet zonder hulp kunnen. Ik ken mijn huisarts nauwelijks.

We zijn bepaald geen hypochonders, maar toch

Maar ja, een jaar of tien geleden had ik telkens twee puistjes op mijn slaap. Ze gingen nooit weg. Puistjes, als je de veertig bent gepasseerd. Was ik nou een eeuwige puber? Nee toch. Het velletje viel er op een gegeven moment vanaf, maar dan was het er weer, zo’n rood, een beetje bloederig puntje. De dokter zei dat ik toch maar eens naar de specialist moest en ja hoor, huidkanker. Het was niet zo ernstig, stelde de specialist gerust. Het waren maar een paar millimeters kanker aan de buitenkant. Ze hadden nog geen kans gevonden zich diep naar binnen te vreten. Toch was ik best van slag. Alleen al dat woord. Kanker, de ziekte waaraan mijn jongste zus was overleden.

Nog nooit was ik trouwens behandeld in een ziekenhuis, maar nu moest het. Ik kon met de fiets. Ik was bang. Althans, ik was een beetje bang. Ongerust is misschien een beter woord. Ze zouden die bultjes wel eens even wegvriezen, zeiden ze geruststellend. Het was een moderne methode. Geen zorg. Het was zo gepiept tijdens een dagbehandeling. Nee, narcose was niet nodig. Ik hoefde niet eens een middagje te blijven, laat staan dat de pyjama mee moest.

De chirurg peuterde nog een beetje met een soort pincet in het leeg gevroren kratertje en plakte er een paar forse, spierwitte pleisters overheen. De kanker was weg. Was dat nu alles? Geregeld kijk ik in de spiegel naar mijn slaap en verhip, dat ziet er nog steeds best goed uit.

Toch zou ik willen dat ik iets meer van de naïviteit van Samuel bezat. Nooit bang zijn voor de dokter. Heerlijk.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

 

Delen