Schmitz versus Snijders over generatie-issues

Hij is chirurg en opleider, zij is net klaar met haar opleiding tot chirurg. In een duocolumn bespreken Roderick Schmitz en Heleen Snijders relevante zorgthema’s, tegenstellingen én taboes. Deze keer: de werk-privébalans.


Een echt generatie-issue vrees ik, Heleen,
Augustus is traditiegetrouw de terugkoppelingsmaand van de regionale Opleidingsmonitor, die inzicht geeft in het werkklimaat van de medisch-specialistische vervolgopleidingen. De enquête wordt ingevuld door de aiossen, waarna het mogelijk is niet alleen ziekenhuizen met elkaar te vergelijken, maar ook het niveau van een specifieke vervolgopleiding te wegen.

In ons geval, de heelkunde, scoren we eigenlijk altijd goed en zijn we trots op de kwaliteit van de opleiding. Maar deze keer hebben we een negatieve uitschieter voor wat betreft de werk-privébalans en de aandacht hiervoor. Dit leidde op onze afdeling tot intergenerationeel onbegrip met de vraag of wel het goede vak was gekozen. Het gaat toch immers over een way of life waarbij de juiste prioriteiten stellen een onderdeel is. De opleiding, promoveren, een partner met ook een carrière, een intensief gezinsleven en een uitdagende vriendenkring passen nu eenmaal niet in 24/7.

Dus dat was even niet die veilige cultuur waar we altijd zo prat op gaan, helaas. Maar ook ik vind het een moeilijke discussie. Het voorrecht om chirurg te zijn gaat bij mij hand in hand met werken totdat het af is. Ik zou niet anders kunnen.


Hoera Roderick,
Ik mag nu schrijven over een toekomstige generatie chirurgen, hun wensen, en het voeren van het – in mijn ogen – onvermijdelijke gesprek over intergenerationele verschillen. Een kolfje naar mijn hand, al vrees ik dat de materie te omvangrijk is voor één enkele column.

Laat ons dan maar beginnen bij het conflict tussen het beoefenen van het vak chirurgie als een way of life en de verschuivende werk-privébalans bij de jongere generatie. Nogal wiedes; daar waar jij jouw schapen overzichtelijk op het droge had met een vrouw die voor het gezin zorgde, worden mijn ‘twee-werkende-ouders-generatiegenoten’ en ik geconfronteerd met alle wegbreng-ophaal-snottebel-geenoppas-gemisteouderavond-zorgen van dien. En het moge duidelijk zijn: de energie en afstemming die dat alles kost, heeft niets te maken met dat ik niet zou willen ‘werken totdat het af is’. Alsof ik een patiënt ooit ‘onafgemaakt’ op de operatietafel zou laten liggen omdat ik mijn kind naar hockeytraining moet brengen.

In plaats van dat we ons afvragen of deze generatie wel het juiste vak heeft gekozen, lijkt het mij constructiever met elkaar in gesprek te gaan over wat dat ‘werken totdat het af is’ dan voor iedereen betekent. Bijvoorbeeld of dat vak dan ook in drie of vier dagen kan, en onder welke voorwaarden dan? (Waarmee je overigens ook nog eens ruimte maakt voor een heleboel wanhopig naar een baan zoekende jonge medisch specialisten). Of dat je zaken bespreekbaar maakt als het moderniseren van de
ochtendoverdracht, zodat je, terwijl je je kind naar school brengt, toch nog betrokken kunt zijn.

Om nog maar te zwijgen over de mogelijkheid om te compenseren na een dienst, waarvan ik zomaar vermoed dat een toekomstige generatie anders in deze (grotendeels financiële) wedstrijd staat dan de huidige. Ik hoop van harte dat het een constructief gesprek zal worden, niet alleen voor mij, maar vooral voor de generaties chirurgen na mij.

Delen