Spoedzorg

Toen ik onlangs met mijn honden in de uiterwaarden aan de Waal liep, bleef ik achter een laaghangend prikkeldraadje hangen. Aangezien ik niet tot de types behoor die een dergelijke kwestie behendig kunnen opvangen, eindigde ik met mijn volle gewicht op een scherpe kei. Gapend gat in mijn scheenbeen. Onze huisarts stuurde me terecht door naar de chirurg, want het betrof een vieze wond waarin het bot zichtbaar was. Lang verhaal kort; ik mocht richting de spoedeisende hulp van één van de drie kleinere perifere ziekenhuizen in de buurt van ons dorp. Op zo’n 25 km afstand. Nou valt zo’n wondje natuurlijk niet in de categorie multitrauma, dus geen wolkje aan de hemelsblauwe lucht.

Ik vertel dit verhaal omdat ik eraan dacht toen ik artikel over spoedzorg (op pagina 18) las. Daarin pleit hoogleraar traumatologie Loek Leenen voor het samenbrengen van multitraumazorg op één plek in het land. Door versnippering zien traumatologen in de elf traumacentra van Nederland namelijk te weinig patiënten per jaar om de expertise op peil te houden. Bovendien maakt deze versnippering de multitraumazorg onnodig duur. Leenen pleit dan ook voor één multitraumacentrum, waar alles in huis is voor het adequaat behandelen van de meest gecompliceerde trauma’s. Nederland is er klein genoeg voor, zo blijkt uit onderzoek.

Ik ben helemaal voor. Met een helikopter ben je zo in Culemborg, de plaats waar het centrum zou moeten komen. Traumatologen blij want dan kunnen ze hun kennis op peil houden, patiënten blij want dan hebben zij de beste prognose en zorgverzekeraars blij, want dan kan het goedkoper. Ik blijf slechts met één puntje van zorg zitten als het om spoedhulp gaat. Hoe gaan we er nou toch voor zorgen dat we overal in het land de normaanrijtijden van ambulances halen? Want met of zonder gecentraliseerd multitraumacentrum; het tijdig arriveren van professionele hulp is in alle gevallen cruciaal. Ook – en misschien wel vooral – als er geen helikopter op hoeft te stijgen.

Delen