Ster als strohalm

Van verre keek de ster naar binnen.
De enige die wist wat te beginnen
met haar blik, die de betekenis verstond,
was het kindje, maar dat hield zijn mond.

Met deze regels eindigt De vlucht naar Egypte (2), het laatste van de twintig gebundelde kerstgedichten* van de Russisch-Amerikaanse dichter en essayist Joseph Brodsky (1940-1996), die in 1987 de Nobelprijs voor literatuur ontving. Ondanks zijn joodse komaf, waardoor hij een opleiding als matroos op een onderzeeboot misliep, en een brede belangstelling voor filosofie, religie en mythologie, gaat zijn oeuvre over universele en niet specifiek over religieuze thema’s. Dat maakt echter juist de vraag naar de achtergrond van deze kerstgedichten des te interessanter.

De speciale band die Brodsky met ons land had, is te danken aan zijn Nederlandse vriend Kees Verheul (1940), die veel werk van hem heeft vertaald. In het – door deze slavist geschreven – nawoord bij de kerstgedichten verwijst hij naar Boris Pasternak (1890-1960): “sinds de jaren veertig de grote uitvinder en beoefenaar van kerstpoëzie met een ondertoon van politieke provocatie.” Deze provocatie bestond uit het uitdragen van een bijna zoetsappig beeld van huiselijke kersttaferelen als tegenhanger van alle gewelddadigheden waarmee de Russische samenleving gedurende de eerste helft van de vorige eeuw werd geconfronteerd. De autoriteiten verboden in 1955 de publicatie van de roman Dokter Zjivago, Pasternaks bekendste werk, en zaten ook dwars toen hem in 1958 de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend.

Het eerste kerstgedicht van Joseph Brodsky is gedateerd op 28 december 1961, ruim anderhalf jaar na de dood van Pasternak, en wordt door Verheul behalve als ‘de geboorte van zijn dichterschap’ ook als een hommage aan de verguisde dichter beschouwd. De titel Kerstromance is enigszins cynisch: niet het kerstverhaal maar een barre, nachtelijke tocht van een man – vermoedelijk de dichter zelf – door een winters Moskou staat centraal.

Een man waadt door de buitenwijken
om er voor altijd te verdwalen,
een joods accent wil hoger reiken
op gele, trieste trapportalen. (…)

Kil vaart de avond in je ogen
(ter)wijl vlokken op een treinstel landen,
de vrieswind kent geen mededogen
en sluit zich rond je rode handen.

De poëzie van de nog jonge Joseph Brodsky viel evenmin bij de autoriteiten in goede aarde. In 1964 werd hij vanwege ‘sociaal parasitisme’ (poëzie schrijven zonder toestemming van de staat) veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid, maar na felle protesten liet met hem al na één jaar vrij. In 1972 verliet Brodsky huis en haard om eerst kort in Oostenrijk en hierna voor altijd in Amerika in afgedwongen ballingschap te gaan**. De voor hem verstikkende sfeer in het Leningrad van 1971 is door de Russische regisseur Aleksej German Jr. vastgelegd in Dovlatov (2018), een film over de schrijver Sergej Dovlatov (1941-1990), een vriend van Joseph Brodsky, wiens rol ook is opgenomen.

Acht van de twintig kerstgedichten betreffen de sombere periode van 1963 tot 1973. Het gedicht 24 december 1971 begint met een sfeerimpressie, waarin een verraderlijke ondertoon doorklinkt:

Tijdens Kerstmis zijn we allen wijzen.
In de supermarkten modder en gedrang.
Lekkernijen voor aantrekkelijke prijzen
leiden tot een aanval op de toonbank van
mensen zeulend met cadeaus: traditioneel
is men zo zijn eigen koning en kameel.

Het blijkt een vlucht voor de leegte: ‘de weg naar Bethlehem is door sneeuwval tijdelijk gestremd’. Als de nood op het hoogst is, is de redding nabij.

Maar als in een tochtvlaag bij de deur
uit de dikke nachtmist een gedaante
met een sjaal om zichtbaar wordt, bespeur
je diep in jezelf zonder een greintje schaamte
’t kindje Jezus en de Heil’ge Geest. En ver
aan de hemel zie dan ineens een ster.

Pas na een periode van ruim tien jaar gaat Joseph Brodsky opnieuw kerstgedichten schrijven. Hoe divers deze poëzie qua inhoud en vorm ook is, in élk gedicht komt de ster weer terug, steeds in een andere context maar altijd als lichtpuntje in donkere tijden en bron van hoop. Heel fraai is dit verwoord in de laatste strofe van De ster van Bethlehem (1987).

Van verre, vanuit de diepten van het oneindige heelal,
keek de ster tussen wat wolkjes door naar de stal
en de kribbe, aandachtig en strak. Deze bundel licht
was de blik van de vader, op het kindeke gericht.

Het gaat niet om zomaar een ster maar om een ster die ons écht bereikt: 

Wat de ster onderscheidde
van andere was niet de kracht van haar stralen,
maar dat ze het verre nabij wist te halen’

(1990) In 2015 is onder redactie van Kees Verheul een ruime keuze uit de gedichten van Joseph Brodsky in het Nederlands verschenen. De vuistdikke bundel kreeg als titel Strohalmen voor de lezer. Deze titel is bij uitstek van toepassing op zijn kerstgedichten.

* In 1994 verscheen bij De Bezige Bij onder dezelfde titel een bundeltje in klein formaat met zeventien kerstgedichten. In 2005 verscheen de aangevulde, gebonden editie, waarin álle kerstgedichten van Joseph Brodsky zijn opgenomen. Hierin staat ook het nawoord van Kees Verheul dat zich vooral toespitst op een analyse van het eerste kerstgedicht met de titel Kerstromance. Alle gedichten zijn vertaald door Peter Zeeman.

** Op 24 mei 1980 schreef Joseph Brodsky ter gelegenheid van zijn veertigste verjaardag een terugblik op zijn leven in een gedicht dat door Kees Verheul is vertaald. Behalve de oorspronkelijke tekst en de vertaling kan men op de site van Poetry International eveneens een geluidsopname horen, waarop het gedicht door Brodsky zelf wordt voorgedragen. Wie ooit zijn stem heeft gehoord, vergeet deze nooit meer. Met dit gedicht begint ook de hierboven vermelde documentaire over Brodsky.

Delen