Touwtje uit de brievenbus

Iedereen die op een afdeling spoedeisende hulp of een intensive care heeft gewerkt, kent de volgende scène.

Met veel moeite is een patiënt voor de kaken van de dood weggerukt, ligt voorzien van bewaking, diepe lijnen en katheters aan de beademing, artsen en verpleegkundigen wissen zich het zweet van het voorhoofd en dan zegt de inderhaast opgetrommelde familie: “Ja, maar dit had vader of moeder nooit gewild. Wat hebben jullie in godsnaam gedaan?!”

Dat zijn ellendige situaties. Goedbedoeld is een levensgroot probleem geschapen. De patiënt zelf heeft nog de minste last, want hij is doorgaans buiten kennis – anders had hij wel kunnen zeggen dat hij dit niet wilde. Voor het personeel is het erg, want je wilt het goede doen, en niet schaden, en bovendien is zo’n IC-bed schaars en duur en zeker niet bedoeld om mensen tegen hun wil in met alle macht in leven te houden. Voor de familie is het ook vreselijk, want er is tegen hun wens iets akeligs met hun geliefde gedaan, en dat draai je niet zomaar terug.

Met deze loop der dingen is iedereen ongelukkig, en het is dus zaak te voorkomen dat deze situaties ontstaan.

Dat lijkt eenvoudiger dan het is. Nadenken over de zin van het leven, welke beperkingen nog wel en welke niet meer acceptabel zijn, welke levenswaarden essentieel zijn… Het is allemaal uiterst onaangenaam om aan te denken als je gezond bent. De meeste mensen doen dit dus net zo graag als belastingaangifte doen, en omdat op de aangifte wél, maar op het beantwoorden van levensvragen géén deadline staat, komt van uitstel vaak afstel.

Omdat op het beantwoorden van levensvragen geen deadline staat, komt van uitstel vaak afstel

Pas als de situatie acuut wordt, bij een ziekenhuisopname bijvoorbeeld, komt de vraag: wilt u gereanimeerd worden? Op werkelijk het slechtst denkbare moment. Bange, verwarde mensen die pijn hebben, kunnen geen redelijk antwoord op zo’n vraag geven. Op een rustig moment en in een vertrouwde omgeving, met een invoelende gesprekspartner, kan dat veel beter.

Maar dan ben je er nog niet, want zo’n gesprek voeren is slechts de helft van het werk. Wat er besproken is, moet ook worden vastgelegd, liefst op zo’n manier dat de informatie makkelijk beschikbaar is als de situatie daarom vraagt. Want  spoedgevallen hebben de neiging zich voor te doen buiten kantooruren, en dan staan er opeens wildvreemde hulpverleners in de kame, en ontbreekt meestal de tijd om uitgebreid in dossiers te gaan lezen, voor zover die ter plaatse in te zien zijn.

Als vanzelf komt de huisarts in beeld om dit in goede banen te leiden. Ik sprak over deze problematiek dan ook met een huisarts hier uit de buurt. De buurt, dat is de Achterhoek, rondom Lochem. Collega voerde regelmatig dit soort gesprekken, zei ze, en dat werkte uitstekend.

“Hoe werkt dat dan uitstekend?”, vroeg ik. “Jij voert dat gesprek, en dan? Hoe komen anderen erachter dat dat gesprek gevoerd is, en wat eruit kwam?” Daar hadden ze in de praktijk een kaart voor gemaakt, zei ze. Daar kon je op invullen: wel of niet reanimeren, wel of niet naar het ziekenhuis, wel of niet ambulance bellen. Dat soort dingen. Die vulde ze dan samen met de patiënt in, datum en handtekening van arts en patiënt erbij. En dan werd de kaart in de meterkast geplaatst.

“Iedereen in de buurt weet dat die kaarten bestaan. Waarnemers, ambulancepersoneel, familie. Ze kijken in de meterkast, en dat voorkomt meestal dat mijn fragiele patiënten met groot vertoon van medisch geweld naar het ziekenhuis worden vervoerd.” Ze keek er heel tevreden bij, het was duidelijk dat hier een goed werkende oplossing was bedacht.

Een kaartje in de meterkast gaat uit van een samenleving die in grote delen van Nederland niet meer bestaat

Thuisgekomen dacht ik hier verder over na. En ik begreep al gauw dat deze oplossing totaal niet waterdicht is, dat er juridisch vele bezwaren aan kleven en dat er maar een enkel keertje een verbolgen familielid hoeft te klagen dat vader op grond van zo’n kaartje niet de zorg kreeg die hij nodig had, om dit communicatiesysteem naar de prullenbak te verwijzen. En mijn collega naar de tuchtraad, vrees ik.

Een kaartje in de meterkast is niet van deze tijd. Daarmee bedoel ik niet dat het een slecht systeem is, maar het gaat uit van een samenleving die in grote delen van Nederland niet meer bestaat. De samenleving van het touwtje uit de brievenbus. De buurtschap waar we elkaar kennen, waarin we uitgaan van het goede in elkaar, waarin we geloven dat de dokter en de patiënt dit samen bedacht hebben, en dat het okay is daarop te varen. Waarin we bereid zijn op elkaars expertise te vertrouwen, ons te laten gezeggen, het oordeel van een ander te geloven. Ook al denken we zelf misschien anders.

Die samenleving bestaat in mijn buurt nog. Is ook daar aan slijtage onderhevig, maar het is er nog wel. Noaberschap, omzien naar elkaar, geloof in de loop der dingen, niet perse het onderste uit de medische kan willen hebben, kunnen omgaan met onzekerheid. Ik begrijp dat dit nostalgisch klinkt, heimwee naar het verleden van de dokter, de dominee en de notaris, drievuldig beeld van al wat wijs en waar is. Dat verleden probeer ik niet terug te halen of te idealiseren.

Maar soms denk ik dat het mooi zou zijn als Nederland meer op mijn buurt zou lijken. En dat kaartjes in de meterkast overal zouden kunnen voorkomen dat wanhopige familie zegt: “Dit had vader nooit gewild. Wat hebben jullie hem aangedaan?”

Delen