Twijfels delen

Een jarenlange opleiding, een helder doel voor ogen. Maar wat als het werk uiteindelijk, inhoudelijk of vanwege de omstandigheden, tegenvalt? Als je er niet (meer) gelukkig van wordt? “Ik voelde me een soort van schuldig.”

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Tamar Smit

De cijfers liegen er niet om. Zowel in de humane- als in de diergeneeskunde denkt een aanzienlijk deel van de jonge artsen erover het vakgebied waarin zij werkzaam zijn of opgeleid worden, vaarwel te zeggen. Uit de laatste enquête van De Jonge Specialist (2020) blijkt dat een kwart van de aiossen overweegt te stoppen met de opleiding. Meestal niet omdat het vakgebied inhoudelijk tegenvalt, maar vanwege de arbeidsomstandigheden: de hoge werkdruk, het vele overwerken, het gevoel altijd gehaast te moeten werken.

In de veterinaire sector gaat het nog een stap verder dan ‘overwegen te stoppen’: bijna een op de vier dierenartsen werkt binnen vijf jaar na het afstuderen niet meer als practicus. Ook hier ligt zelden de inhoud van het vak ten grondslag aan die keuze, stelt dierenarts, onderzoeker en coach Chantal Duijn (33). “Vaak vinden de dierenartsen het werk zelf hartstikke leuk, maar zijn ze klaar met de praktijk, de diensten, de hoge werkdruk. Al treedt er voor mijn gevoel ook wel een domino-effect op. Ik hoor steeds vaker: ‘Er zijn al zoveel oud-studiegenoten gestopt; ik denk dat ik de praktijk ook verlaat’.” 

Na haar afstuderen in 2014 combineert Duijn parttime werken in de kliniek met promotieonderzoek. Het onderwerp: de overgang van faculteit naar praktijk. Sinds januari van dit jaar is ze gestopt als practicus om zich volledig toe te leggen op coaching van (jonge) collega’s, (na)scholing en onderzoek. Daarmee behoort Duijn nu dus zelf ook tot de categorie ‘praktijkverlaters’. “Ik vind dat geen goede term, het impliceert een waardeoordeel”, zegt ze. “Bij humane artsen komt er ‘niet praktiserend’ achter hun titel te staan als ze iets anders gaan doen; in de diergeneeskunde kennen we dat niet. Terwijl: ik praktiseer nu niet, maar gebruik nog steeds de kennis die ik heb opgedaan tijdens de studie en in de praktijk.” 

‘Vaak vinden de dierenartsen het werk zelf hartstikke leuk, maar zijn ze klaar met de hoge werkdruk’

Duijn heeft naar eigen zeggen niet getwijfeld over haar loopbaankeuze (“ik kan ook weer terug als ik de praktijk mis”), maar ze weet dat veel jonge dierenartsen dat wél doen. “Er zijn er die ’s avonds huilend op de bank zitten, omdat ze niet gelukkig zijn in hun werk en niet weten wat ze moeten doen om wel gelukkig te worden.” Haar advies: eerst achterhalen waar de twijfel vandaan komt. “Komt het door de inhoud van het werk of ligt het aan de omstandigheden, en in dat laatste geval: zijn die omstandigheden te veranderen? Door in gesprek te gaan met de werkgever? Of door een praktijk te zoeken die wél bij de dierenarts past? Als diensten zwaar vallen: er zijn ook praktijken die diensten uitbesteden of waar de dienstbelasting kleiner is door een dienstkring. In coachgesprekken die ik voer, komen we er gelukkig meestal op uit dat er nog wel mogelijkheden zijn om het werkgeluk terug te vinden binnen de sector.” 

Arbeidspsycholoog Herlind Stuijt – als coach verbonden aan het VvAA Coachplatform – ziet in de humane gezondheidszorg waarin zij actief is, paralellen met de veterinaire sector. “Er zijn artsen die op een te hoog stressniveau zitten door de vele diensten, doordat ze chronisch vermoeid zijn. Dat kan ertoe leiden dat ze op een punt komen dat ze denken: als ik het vak uitga, dan is het opgelost. Maar als de energiebalans hersteld is, soms met hulp van therapie of door tijdelijk een stapje terug te doen, blijkt er helemaal geen behoefte om het vak te verlaten.” Al maakt Stuijt ook geregeld mee dat de twijfel wél voortkomt uit de inhoud van het werk, of dat het aan omstandigheden ligt die níet te veranderen zijn. “De impact van een heftige gebeurtenis, privé of in het werk, zoals een ingediende klacht of claim nadat er iets niet goed is gegaan, kan ervoor zorgen dat de waarden verschuiven: is dit nog wel het belangrijkste voor mij? Maar iemand kan ook gewoon in een levensfase komen waarin je je afvraagt: is dit alles? Het is meestal niet zo dat de variatie in het werk toeneemt met de jaren. Eerder andersom.” 

Podcast en blog 

Van kliniek tot zorgconsultancy en van neurochirurg tot bakker. In de podcast-serie Arts, of toch niet? gaan de makers van de KoffieCo-podcast in gesprek met bekende (Victor Mids, Tom van ’t Hek) en minder bekende Nederlanders die na het behalen van hun artsenbul tóch een andere weg hebben gekozen. Via artsenauto.nl/coming-out-again leest u de blog van promovendus Eefje van Helvoort die beschrijft hoe het voor haar was om erachter te komen én te vertellen dat de kliniek haar niet gelukkig ging maken. “Beseffen dat iets waarvoor je hebt gekozen niet bij je past doet pijn, maar is een van de belangrijkste stappen in het proces dat uiteindelijk leidt tot iets wat je wel gelukkig maakt.”

Twaalf weken thuis

Annemieke Kanninga (42) kan daarover meepraten. Jarenlang werkt ze als (kinder)anesthesioloog in een academisch ziekenhuis; nu zit ze in de afrondende fase van de opleiding tot Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG). “In 2016 heb ik een burn-out gehad. Twaalf weken heb ik thuisgezeten. Toen vroeg ik me voor het eerst af: wil ik dit werk nog wel doen? Maar ik vond dat geen goed moment om zo’n beslissing te nemen.” 

Nog twee jaar werkt ze nadien in haar vakgebied (“om mezelf te bewijzen dat ik het nog kon”), maar de twijfels blijven. “Ik merkte dat ik de vele diensten fysiek niet zo goed trok, maar meer nog zat het ‘m in het werk zelf, dat veranderde. Ik heb ooit voor dit vak gekozen vanuit mijn interesse in fysiologie. Het teamwork op de ok, de communicatie met de patiënt, dát vind ik leuk. Maar gaandeweg kwam meer het proces centraal te staan. Op twee ok’s opereerden we vijftien tot zestien patiënten per dag. Maar als we nou het proces zouden optimaliseren, dan kon er misschien nog eentje bij. Het begon me steeds meer tegen te staan om in dat systeem, dat productiesysteem, te werken, want daardoor kwam ook het contact met de patiënt onder druk te staan.” 

‘Het begon me steeds meer tegen te staan om in dat systeem te werken’

Als eerste kijkt Kanninga naar andere opties binnen het vakgebied. “Pijnpatiënten begeleiden bijvoorbeeld, maar dat sprak me inhoudelijk toch niet zo aan. Of een ander ziekenhuis, in de periferie, maar daar was het ook vooral productie draaien.” Even overweegt de kinderanesthesioloog zelfs een baan buiten de zorg. “Meubels maken, naar het conservatorium gaan of een coachopleiding volgen. Maar de zorg blijft toch mijn wereld. En wat ook meespeelde, was de financiële zekerheid.” Uiteindelijk komt Kanninga via een verstandelijk gehandicapte patiënt in het ziekenhuis in contact met een AVG. “Een wat? Ik wist niet eens waar de afkorting voor stond. Maar ik heb gebeld met die Arts Verstandelijk Gehandicapten, vervolgens een dag meegelopen, en wat me vooral aansprak, was dat de AVG niet in een systeem werkt, maar het systeem óm de patiënt bouwt.” 

Schaamte en schuldgevoel 

In de periode voordat ze de knoop doorhakt, vindt Kanninga het lastig haar twijfels uit te spreken. “Er zijn genoeg mensen die heel graag willen komen waar ik was en dan zeg ik: ik vind het niet leuk genoeg meer. Daar zat ik wel mee. Ik voelde me ook een soort van schuldig. Ik heb in mijn loopbaan geïnvesteerd, maar anderen investeerden ook in mij.” 

Ze is niet de enige die hiermee worstelt, weet arbeidspsycholoog Stuijt. “Schuldgevoel, schaamte, een gevoel van falen; het is eerder regel dan uitzondering. Terwijl het heel normaal is om te twijfelen in het leven, ook over het werk. Toestaan dat je iets anders mag overwegen, dat je jezelf perspectief mag gunnen, helpt al om een negatief gevoel of stress te verminderen. Maar in de geneeskunde, en zéker in de medisch-specialistische zorg, heerst er toch een cultuur waarin artsen als ‘labiel’ worden bestempeld als zij zich kwetsbaar opstellen. Dankzij jonge specialisten die zich nu uit durven spreken en door een beweging als Zin in Zorg, lijkt er langzaam een omslag te komen, maar bij de langer zittende generatie is het adagium nog altijd: niet klagen, gewoon doorgaan.” 

Wie daarin meegaat en twijfels níet uitspreekt, loopt wel een risico, volgens Stuijt. “Het verhoogt de stress, waardoor het risico op een impulsieve keuze groter wordt. En bij chronische stress kan natuurlijk van alles ontstaan: burn-out, fysieke klachten, stemmingsproblemen, angst, paniek, agitatie.” 

‘Ik heb op dit moment meer ‘leven naast het dokter zijn’

Kanninga heeft daar geen last van gehad. Als zij uiteindelijk over haar carrièreswitch vertelt, noemen collega’s in het ziekenhuis het ‘dapper’ dat ze deze stap zet. “Veelzeggend misschien wel, die woordkeus, maar de meesten vonden het oprecht fijn voor me. ‘Echt iets voor jou’, zeiden ze.” 

Daar hebben zij gelijk in gekregen. “Het is een vak aan de andere kant van het spectrum, meer in de sociale hoek, dat past ook bij me. Het acute mis ik nog weleens, maar ik merk nu pas hoe veel aanslag dat werk op mijn leven had. Ik heb op dit moment meer ‘leven naast het dokter zijn’. Speel bijvoorbeeld in twee orkesten, iets wat ik al jaren wilde.”

Tijdens de eerste COVID-golf springt Kanninga nog een paar weken bij als anesthesioloog op de ic. “Het gaf een goed gevoel dat ik het nog kon, maar het was ook fijn om weer te stoppen: een bevestiging dat ik op de goede weg ben.”

Coaching en intervisie

Dat het ook zonder coaching mogelijk is om werkgeluk te (her)vinden, bewijst het verhaal van Annemieke Kanninga, maar volgens Chantal Duijn en Herlind Stuijt – beiden actief als coach – kan coaching in dit proces ‘zeker van waarde’ zijn. Duijn: “Om iemand een spiegel voor te houden, om te helpen uitzoeken waar de twijfel vandaan komt.” Stuijt: “Om helder te krijgen waar de voorkeuren liggen en wat de mogelijkheden zijn, maar ook om te helpen om bijvoorbeeld binnen een vakgroep genuanceerd en tactisch de wensen kenbaar te maken, zonder verkeerd te worden begrepen of dat het tot een conflict leidt.” 

Al zou dat ‘tactisch uitspreken’ niet nodig moeten zijn, erkent Stuijt. “Het zou normaal moeten zijn om twijfels te bespreken, om te uiten dat je wat anders overweegt, uitdaging zoekt, een sabbatical wil of even wat minder wil werken.” De arbeidspsycholoog pleit voor intervisie in alle medisch-specialistische disciplines. “In de huisartsenzorg is dat al normaal en zien we hoe ongelofelijk belangrijk het is om met een groep onafhankelijke collega’s in vertrouwen te spreken. Voor stressvermindering, voor steun, om te kunnen dragen wat het vak van je vraagt.” 

‘Het zou normaal moeten zijn om twijfels te bespreken’

Binnen de diergeneeskunde valt er ook nog wel wat te winnen als het gaat om een ‘open cultuur’, geeft Duijn aan. “Praktijkhouders moeten meer aandacht besteden aan de begeleiding van jonge dierenartsen. Dat begint met de inwerkperiode: velen worden meteen losgelaten. Komt mede doordat de werkdruk hoog is en vacatures niet worden opgevuld, maar sommige jonge dierenartsen zijn nog niet klaar om in het diepe gegooid te worden, of ze voelen zich daar nog niet klaar voor. Praktijkhouders zouden ook meer moeten kijken naar wie de meeste feeling heeft met het opleiden en begeleiden van jonkies: wie is een mentortype? Laat diegene een opleiding volgen. Dat gebeurt nu nog nauwelijks, terwijl de behoefte onder jonge dierenartsen aan goede begeleiding en reflectie enorm is.”

Delen