Van berg naar baai in Cantabrïe

De Noord-Spaanse provincie Cantabrië is opvallend gevarieerd, met als onbetwiste hoogtepunten de scherpe toppen van de Picos de Europa en de grillige baaien langs de Atlantische Oceaan. 

Tekst: Karin Anema | Beeld Shutterstock/Wim Lanser/Karin Anema

Mijn wandeltocht begint in de stortregen in Sotres, het hoogste bergdorp (1050 m) van het Parque Nacional de Los Picos de Europa. Boven me torenen de grillige pieken, bedekt met eeuwige sneeuw. Bij het zien van de witte toppen wisten zeelui dat Europa eraan kwam, vandaar de naam Picos de Europa.

Eenmaal in het gehucht Pandébano aangekomen, ontmoet ik een vrouw die haar koeien aan het hoeden is. Ze draagt de typische klompen op blokhakken – albarca – die zo karakteristiek zijn voor Cantabrië. Ze heeft slechts vier buren in het dorp. Ze leven zelfvoorzienend, dankzij hun vee en een moestuin. Aan voorbijgangers is de inwoonster van Pandébano wel gewend. “Dit is een stopplek voor pelgrims en handelaren.” Terwijl de regen op haar paraplu klettert, vertelt ze dat het weer in de Picos zeer grillig is. “Het kan iedere vijf minuten omslaan. Ook nu, in de zomer.”

Op naar Terenosa, waar ik een moment schuil bij de enige inwoonster van dit verlaten dorp. Ze brengt de zomer hier helemaal alleen door, naast de grot waar ze de beroemde Cabrales-kaas laat rijpen. Ze vertelt dat de kazen worden gemaakt van de melk van koeien, geiten en schapen en drie tot zes maanden in grotten rijpen. Zo kunnen de groenblauwe schimmels groeien waaraan de Cabrales zijn sterke smaak en geur te danken heeft.  

De regen is inmiddels overgegaan in een dichte mist. En dan ineens klaart de hemel op. Ik stijg verder, onder begeleiding van een fantastisch wolkenschouwspel. Een paar uur later zie ik de beroemdste top van de Picos: de Naranjo de Bulnes, ‘de sinaasappel van Bulnes’. Met zonlicht krijgt de rots, waarin dolomiet zit, een goudoranje kleur. De 2519 meter hoge top is een stenen gevaarte met vijfhonderd meter hoge verticale wanden. Aan de voet ervan ligt de berghut Vega de Urriello, mijn eindpunt van vandaag.

Negenduizend grotten

Na mijn tweedaagse wandeling aan de noordkant, kies ik vandaag voor de zonnige zuidkant van het Picos-gebergte. Voor mijn dagtocht neem ik de kabelbaan Fuente Dé. Af en toe zie ik heel in de verte, in de diepte, het blikkeren van de Atlantische Oceaan. Een lammergier zweeft boven het sterk geërodeerde landschap. Vanwege het kalkgesteente zijn er veel grotten en zeer diepe, naaldachtige spleten. Cantabrië is met zijn negenduizend grotten de reus in de grottenwereld.  

Een concert van klingelende bellen van koeien en half-wilde paarden omringt me. Twee keer per jaar – in mei en oktober – gaan de dieren respectievelijk op en neer. In het najaar lokken de eigenaren, als rattenvangers van Hamelen, ze weer mee door een zak zout over hun schouder te leggen. De wilde paarden worden voor het vlees gehouden; paardenvlees is goedkoop en gaat de vriezer in.

Herderstrek

Was vroeger vrijwel iedereen hier herder, nu zijn er nog maar weinig. Van de tweejaarlijkse herderstrek (de transhumancia) kom ik onderweg allerlei relicten tegen. Zoals tenadas – schuilplaatsen voor de koeien, met erboven slaapruimte voor de herders. 

Bij de berghut Áliva aangekomen, schuif ik aan voor een stoofpot. Beheerster Pilar, zelf ooit op jonge leeftijd weggetrokken, vertelt dat de Picos-bewoners sterk verbonden zijn én blijven met hun bergen. “Iedereen kent elkaar. Ook als je jarenlang elders gewoond hebt, word je nog begroet met ‘Jij bent er een van die en die.”  

Weer beneden rijd ik over de vrijwel verlaten bergwegen richting de natuurparken Collados del Asón en Saja-Besaya, op een steenworp afstand van de kust gelegen en ideaal om met de auto te verkennen. Zelfs voor Spanjaarden zijn dit relatief onbekende gebieden. 

Ik ga op zoek naar de zogeheten casas indianas. Veel jonge Spanjaarden trokken in de 19e eeuw naar Latijns-Amerika, op zoek naar een betere toekomst. Een aantal van hen maakte fortuin en keerde terug. Zij kregen de geuzennaam indianos. In Cantabrië zijn relatief veel casas indianos, te herkennen aan aan de typische bouwstijl: koloniaal, met kleuren, bogen en kolommen, en tuinen met palmen. In de meeste bergdorpen, zoals Regules, Udalla, Ramales en Comillas, zijn fraaie voorbeelden van deze bouwstijl te vinden. Aan alles is te zien dat het de remigranten goed ging.

Aangekomen bij de kust meander ik langs baaien met witte stranden. De hoge golven zijn vermaard bij surfers. Langs de grillige rotskusten spuit het zeewater via ondergrondse holtes als fonteinen omhoog: De zogeheten bufones

 Aan de landzijde stromen rivieren uit de bergen naar de zee, waar ze estuaria vormen. Langs de rivieren ligt een intens groen landschap, met appelboomgaarden en moestuinen. Ik strijk neer op een terras in het vissersdorp San Vicente de la Barquera waar ik mijn reis besluit met een glas wijn uit Cantabrië. 

De Picos strekken zich uit over Asturië, Cantabrië en Léon. Door de ligging van het hooggebergte pal aan zee is het weer vooral aan de noordkant vaak onberekenbaar, de zuidkant is zonniger. Vanuit Lago de Enol, Sotres en Fuente Dé zijn diverse dagtochten en meerdaagse tochten te maken.

Tips van de auteur: de hooggelegen berghut/hotel Áliva; Monasterio de Santo Toribio de Liébana; Bodega Picos de Cabariezo (vinosylicorespicos.es); kaasmakerij in Camaleño (quesosriodeva.com); de grot Cueva El Soplao, en Mirador Sta Catalina met uitzicht een van de mooiste kloven van Cantabrië. Zie ook o.a. turismodecantabria.com, picoseuropa.net en cantabriaorientalrural.es.

Delen