Vertrouwen herstellen

Zorgprofessionals voelen weinig vertrouwen van zorgverzekeraars. Waar komt dat gevoel vandaan, maar vooral: wat is er nodig om het vertrouwen te herstellen? Daarover gaan huisarts Sophie Brühl – lid van de beweging Help, de huisarts verzuipt! en initiatiefnemer van Buurtdokters – en Jean-Paul van Haarlem – bestuursvoorzitter van ONVZ en bestuurslid bij Zorgverzekeraars Nederland – in gesprek.

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Nout Steenkamp

Omdat er op belangrijke onderwerpen geen harde afspraken in staan, zette de LHV in september geen handtekening onder het Integraal Zorgakkoord (IZA). Maar als verbeteringen op het gebied van bijvoorbeeld de ANW en Meer Tijd Voor De Patiënt gegarandeerd zijn, tekent de huisartsenvereniging in december mogelijk alsnog. “Het IZA staat vol goede plannen”, vindt ook Sophie Brühl, “maar na eerdere ervaringen met de hoofdlijnenakkoorden, hebben wij huisartsen weinig vertrouwen dat het nu wel wordt uitgevoerd zoals het op papier staat.”

Jean-Paul van Haarlem: “Die boodschap is goed aangekomen. De komende periode zullen we de afspraken uit het IZA in de uitwerking waarmaken. Dat kan alleen samen: huisartsen én zorgverzekeraars. Hopelijk kunnen we daarmee ook het vertrouwen verbeteren.”

Brühl: “Dat VWS het budget voor de huisartsenzorg met 100 miljoen naar beneden bijstelt, omdat zorgverzekeraars het jaarlijks beschikbare budget deels op de plank hebben laten liggen terwijl de sector op omvallen staat, draagt niet echt bij aan vertrouwen. En dat zorgverzekeraars een buffer van 10 miljard hebben voor crises, maar dat die reserves tijdens de COVID-crisis zijn gestegen, evenmin. Het is crisis in de huisartsenzorg. Misschien dat die reserves nu aangewend kunnen worden?”

Van Haarlem: “Ik heb nooit het beeld gekregen dat bewust geld is achterhouden. In de coronacrisis hebben we het beschikbare premiegeld aangewend om iedereen te ondersteunen. En even in perspectief: 10 miljard lijkt veel, maar in het grote geheel zijn die reserves relatief gezien gering. Als wij drie maanden geen premie ontvangen, zijn alle reserves op. Wat mij en hopelijk ook jou geruststelt, is dat de huisartsenzorg in het IZA in financiële zin ruimte krijgt om te groeien.”

Brühl: “Maar in de tweede lijn wordt naar consolidatie gestreefd. Wat denk je dat er met die zorg gaat gebeuren? Die krijgt de huisarts op z’n bordje, terwijl het al aan alle kanten over onze schoenen loopt.”

Van Haarlem: “De filosofie achter passende zorg is ook dat we zaken beter en effectiever oppakken in de tweede lijn, waardoor meer ruimte ontstaat voor de eerste lijn om naar de tweede lijn te verwijzen. Ook goed nieuws is dat er nu serieus geld naar de gemeenten gaat – dat was een zwakte van eerdere akkoorden – om zorg en ondersteuning beter te regelen en zo te voorkomen dat bepaalde zorgvragen onterecht bij de huisarts belanden. Daarnaast moeten we het van innovaties hebben om de huisarts te ontlasten. Dat is in ons aller belang. Als zorgverzekeraars zetten we daarop in, door experimenten en regelruimte te faciliteren.”

Brühl: “Ik geloof in innovatie en doorontwikkeling van het vak. Verandering en vernieuwing moet uit de beroepsgroep zelf komen, maar de werkelijkheid is dat huisartsen verzuipen. Als je het gevoel hebt dat je klem zit, dan heb je geen ruimte om te experimenteren. Hoe kunnen jullie de verzuipende huisarts ondersteunen?”

Van Haarlem: “We moeten kijken op welke onderdelen van de huisartsenzorg we kunnen innoveren en best practices kunnen realiseren, waarna die een oplossing kunnen zijn voor de groep die erg onder druk staat.”

Brühl: “Onze ervaring is dat je door veel hoepels moet om geld voor innovatieprojecten te krijgen. En als een pilot succesvol is, dan wordt er om onduidelijke redenen toch vaak geen vervolg aan gegeven. Óf het wordt gemeengoed, maar dan valt de extra financiering weg en wordt het verplicht als basiszorg. Voor dokters voelt dat als weinig wortel en veel stok.”

Van Haarlem: “Soms is de zorgverzekeraar nodig als doorzetter, omdat er in de beroepsgroep zelf geen overeenstemming is, terwijl de urgentie er wel is. Wij als ONVZ doen, samen met huisartsen, onderzoek naar digitale innovaties in de huisartsenzorg. Daarbij merken we dat veel huisartsen positief zijn over digitalisering, maar er zijn er ook die dat anders zien. Die pluriformiteit heeft z’n goede kanten, maar maakt het wel lastig om innovaties verder te brengen. Als huisartsen een meer uniforme visie zouden hebben, zou dat het leven op een aantal vlakken veel makkelijker maken.”

Brühl: “Dat begrijp ik, maar zo werkt de zorg niet. Er zijn standaarden en richtlijnen, maar we hebben juist ruimte en autonomie nodig om een vertrouwens- en contextrelatie op te bouwen met de patiënt, zodat we begrijpen wat iemand echt nodig heeft. Zo houden we ook heel veel onnodige verwijzingen tegen. Het voelt weleens of we daarin niet geloofd en vertrouwd worden. Vooral door alle controle die er is. Ik moet van alles en nog wat invullen om te voorkomen dat een terminale patiënt een hoog-laagbed te veel in de woonkamer krijgt. Dan denk ik: serieus, wie hamstert er hoog-laagbedden?”

Van Haarlem: “Dat is een Nederlandbrede casus. We zijn een verantwoordingsland. Als zorgverzekeraars hebben we een verantwoordingsplicht, maar we moeten zeker kritisch kijken naar de administratieve last die als gevolg daarvan wordt ervaren. Vinden we bij ONVZ heel belangrijk. We staan voor ‘geen gedoe’ in de contractering en declaratie, we volgen de landelijke standaarden, stellen geen extra eisen en houden de inkoopeisen zo eenvoudig mogelijk.”

Brühl: “Als ik bestuurders van zorgverzekeraars hoor praten, heb ik altijd het idee dat we op één lijn zitten. Maar jullie accountmanagers lijken met een andere boodschap en missie op pad te worden gestuurd.”

Van Haarlem: “Dat hoor ik vaker, dus daar moeten we iets mee. Dat zit ’m in: hoe stuur je je inkoop aan? Maar ook: welke mensen doen het, welke competenties hebben zij en vanuit welke invalshoek gaan zij gesprekken aan? Als je mensen enkel met een kostendoelstelling op pad stuurt, dan weet je wat je krijgt.”

Brühl: “Worden ze met die doelstelling op pad gestuurd?”

Brühl: ‘Tekenen bij het kruisje is een grote pijn’

Van Haarlem: “Onze wettelijke rol in het stelsel is geënt op kwaliteit en toegankelijkheid, daar hoort betaalbaarheid bij. Wij worden altijd voor een deel betiteld als de partij die bovenmatig op de kosten let. Rare gedachte, maar als er geen verzekeraars zijn, zal de overheid of een zorgkantoor die rol invullen. De premie moet beheersbaar blijven om toegang tot zorg te realiseren. Voor ons is het de uitdaging de juiste balans te vinden tussen kwaliteit, toegankelijkheid én het goede gesprek voeren.”

Brühl: “Überhaupt een gesprek voeren, zit er voor veel huisartsen niet eens in. We mogen niet onderhandelen, we mogen tekenen bij het kruisje. Dat is een grote pijn. Er wordt altijd gezegd dat het voor zorgverzekeraars onmogelijk is met alle huisartsen een gesprek te voeren, maar is dat echt zo? Als je alle praktijkhouders een halve dag gunt om 1-op-1 over een contract te praten, dan gaat dat in totaal om 40 fte. Dat is per grote zorgverzekeraar slechts 10 fte.”

Van Haarlem: “Ik ken het sommetje, daar is wel wat op af te dingen, maar de intentie vind ik goed. De menselijke maat is een essentiële. We regelen onze contractering, maar uiteindelijk is het mensenwerk en daarbij is vertrouwen een heel wezenlijke. Zowel met de individuele huisarts als koepelorganisaties en verenigingen zoals VvAA. Waarbij vertrouwen ook kan leiden tot meer aanspreken. Het is niet alleen koffiedrinken en we zijn het met elkaar eens, het kan ook een basis voor een intensievere discussie zijn.”

Brühl: “Het mes snijdt aan veel kanten. Als je in de praktijk komt, krijg je gevoel bij wat daar gebeurt. Het kan een controlemoment zijn. Je kunt als zorgverzekeraar je beleid uitleggen, maar ook ingaan op zorgen en problemen, én je stopt de thermometer erin: wat leeft er in het veld?”

Van Haarlem: “Het lijkt me wat ambitieus om dat allemaal samen te doen, maar contact helpt zeker. Wij als relatief kleine, wendbare organisatie, zijn niet in staat om jouw voorbeeld te volgen, maar wel goed bereikbaar en aanspreekbaar op het contract. Ik hoor regelmatig dat het als positief wordt ervaren dat we korte lijnen hebben en goed bereikbaar zijn. Zo weten we ook wat er speelt. Maar ik ga met je mee dat op voorhand zichtbaar en aanspreekbaar zijn werkt.”

Van Haarlem: ‘We regelen onze contractering, maar uiteindelijk is het mensenwerk’

Brühl: “Het sentiment in de huisartsenzorg is negatief. Huisartsen haken af, de huisartsenopleiding zit dit jaar niet vol, terwijl we ze kei- en keihard nodig hebben. We moeten dat sentiment keren, het vak weer aantrekkelijk maken, de dokter verleiden om weer verantwoordelijkheid voor een populatie te nemen.”

Van Haarlem: “Volkomen eens. Ik wil doen wat ik kan binnen onze invloedssfeer, maar er zijn ook andere elementen van invloed op hoe de huisarts zijn beroep percipieert. Het is niet zo dat het huisartsenleven naar de toekomst toe geweldig is als de zorgverzekeraar zijn werkwijze aanpast. We moeten breder kijken naar hoe we gezamenlijk tot een toekomstvaste invulling van de eerstelijnszorg komen.”

Brühl: “Wat meer ruimte, en dan bedoel ik ruimte in het hart, in het hoofd en in de agenda, zou daarbij wel enorm helpen.”

Van Haarlem: “In het IZA zijn daar de voorwaarden voor geschapen.”

Brühl: “In de eerste contracten die ik heb gezien, staat nergens de module Meer Tijd Voor De Patiënt. Dat geeft weinig vertrouwen.”

Van Haarlem: “Ik heb wel goede voorbeelden gezien. Ik heb de hoop en de verwachting dat de goede intenties uit het IZA echt waargemaakt gaan worden.”

Brühl: “Laten we over een half jaar weer afspreken om te kijken of dat is gelukt. En wat er dan verder is ondernomen om het vertrouwen te herstellen, bijvoorbeeld als het gaat om dat menselijke contact.”

Van Haarlem: “Daar ga ik graag op in, want de huisartsenzorg is essentieel.

Cijfers

Zes op de tien zorgprofessionals ervaart (zeer) weinig vertrouwen van zorgverzekeraars in hun vakmanschap. Dat bleek eerder dit jaar uit een brede verkenning onder de achterban van VvAA. Daar tegenover staat dat 13 procent (zeer) veel vertrouwen van zorgverzekeraars ervaart; 27 procent zit daar tussenin (niet weinig/niet veel).

Delen