Veterinaire voetbalvrienden

Liefde voor sport, voetbal in het bijzonder, en voor diergeneeskunde. Dat was wat hen bond en nog steeds bindt. Het verhaal over een vriendschap tussen dierenartsen. Een vriendschap die al dertig jaar standhoudt. 

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Nout Steenkamp

Het gros van de vriendengroep leert elkaar kennen tijdens het eerstejaarsweekend in 1981. Voetbal is dat weekend een van de activiteiten, en daarin vinden ze elkaar. Ze geven zich op voor de veterinaire voetbalcompetitie die gedurende het studiejaar wordt gehouden. Na een les anatomie bedenken ze de teamnaam ‘Lootje en de Tarsaaltrappers’.

Lootje is Lodewijk Kamps (56), nu dierenarts met klinieken in Hillegom, Nieuw-Vennep en Hoofddorp, destijds aanvoerder van het team. Voordat hij gaat studeren, speelt Kamps in een selectie-elftal in Den Bosch, met jongens die worden klaargestoomd voor PSV, FC Den Bosch, NAC of Willem II. “Dat niveau was voor mij te hoog gegrepen, maar tussen de diergeneeskundige voetballers viel ik wel op.” Dat komt omdat de meesten weliswaar sportief zijn, maar een achtergrond hebben als hockeyer, judoka of rugbyspeler. “Bij een aantal was het altijd de vraag welke kant ze de bal op zouden trappen.”

In de competitie gooit het vriendenteam dan ook geen hoge ogen, maar tijdens de veterinaire sportdag van 1985 stijgt Lootje en de Tarsaaltrappers boven zichzelf uit. Middenvelder Henk Pott (59), nu dierenarts met klinieken in Deventer en Apeldoorn, staat het nog helder voor de geest: “Technisch waren we minder, maar we haalden alles uit de kast, dwongen een paar keer een verlenging af en wonnen met penalty’s.” Onder meer De Zaadjes, FC Kudde en De Kikkers moeten die dag het hoofd buigen. “Bij de prijsuitreiking kreeg Lo een slagroomtaart in zijn gezicht geslingerd door een tegenstander. Dat soort momenten blijft je bij.”

Pech in de Pyreneeën 

Dat geldt voor meer momenten uit die periode, zoals de gezamenlijke vakantie naar Denia, met een oud busje. “Een uur na mijn laatste examen, farmacologie, vertrokken we”, weet Kamps nog. “Maar het busje begaf het in de Pyreneeën. Het kwam de bergen niet over. We hadden een reisverzekering bij VvAA die ervoor zorgde dat het busje vanuit Nederland werd opgehaald en wij met de trein verder konden naar Denia.” De vakantie zelf brengen de studenten voornamelijk op het strand en in een openluchtdiscotheek door. “Zeven dagen feest”, zegt Kamps. “Maar op een fatsoenlijke manier hoor, in vergelijking met die jongerenvakanties die je nu op televisie voorbij ziet komen.”

‘Maar het kan toch niet zo zijn dat we elkaar uit het oog verliezen?’

Ander hoogtepunt in hun studententijd is het EK voetbal in Duitsland in 1988. Een van de vrienden heeft kaartjes geregeld voor Nederlands laatste groepsduel tegen Ierland. Een wedstrijd die gewonnen móet worden, en dat lukt ternauwernood, dankzij de kopgoal van Wim Kieft. Kamps: “Door dat als vrienden samen te beleven, samen te schelden, samen te wanhopen én samen te juichen, is de band denk ik alleen nog maar sterker geworden.” De rest van het toernooi volgen de vrienden in een studentenhuis. “Tijdens de halve finale tegen Duitsland legde Peter van Hoeve bij 1-0 achterstand een oranje sjaaltje over de tv”, herinnert Kamps zich. “Nederland won met 2-1; dat sjaaltje is daar altijd blijven liggen.” 

Het jaar erop studeren de meeste van de vrienden af. Iedereen vliegt uit. “Maar het kan toch niet zo zijn dat we elkaar uit het oog verliezen”, zeggen Peter van Hoeve en Henk Pott tegen elkaar. Ze stellen voor om elkaar in elk geval één keer per jaar te blijven zien, de derde vrijdag van januari, in De Luifel in Utrecht. 

Dezelfde droom

Afgelopen januari hebben de vrienden elkaar voor de dertigste keer ontmoet in dat café. De sportdagbeker van 1985 gaat altijd mee. “Iedereen is er elk jaar bij”, zegt Kamps. “Alleen bij een sterfgeval zeg je af, bij wijze van spreken. Je wíl er gewoon bij zijn. We hebben jaren dicht op elkaars lip gezeten. Samen pieken en dalen meegemaakt. Dat schept een band, een waardevolle band.” Pott: “We waren allemaal gek op sport, hielden van een feestje, maar bovenal hadden we dezelfde droom: we wilden veearts worden.” 

Staand v.l.n.r. Tim Snoek, Lodewijk Kamps, Bernard van Hees, Peter van Hoeve, Henk Pott, Ruud Blommaert, Paul van Gasselt en Martin Valks. Zittend v.l.n.r. Martin van der Weele, Bas ten Bruggen Cate, Geert Weggemans en Mick van Dommelen.

Toch zijn tegenwoordig bijna alle vrienden gezelschapsdierenarts. “Ik begon na de opleiding als enige als gezelschapsdierenarts en weet nog dat ze me gekscherend een mietje noemden”, zegt Kamps. “Maar zelfs de grootste ‘veebonken’ zijn geswitcht naar honden en katten.” Pott verklaart: “Het aantal veehouders en koeien werd steeds minder, terwijl de markt van gezelschapsdieren groeide.” Kamps: “In de landbouwhuisdieren is het veelal groepsgewijs denken en ingrijpen, waardoor je je soms meer manager dan dokter voelt. Als gezelschapsdierenarts ben je echt dokter en kun je bij een individueel dier het verschil maken.”

Dat wat er speelt in hun vakgebied, is altijd onderwerp van gesprek, naast ‘de kinderen’ en ‘het voetbal’, op de derde vrijdag van januari. De invulling van die dag is ook al jaren hetzelfde: borrelen in het café, uit eten, daarna op stap en slapen in een hotel. “We gaan de laatste jaren iets luxer en uitgebreider dineren”, zegt Pott. “Maar we drinken wat minder en we liggen wat eerder op bed.”

Delen