Villa Koningslaan – deel 1 & 2

Dinsdag, 23 december 1919.

Het recital in de kleine zaal van het Concertgebouw door violist Sam Swaap was al twintig minuten gaande toen het op uiterst ongebruikelijke wijze verstoord werd. Huisarts Daniël Heuvels zat in het midden van de zaal, rechtop als een sfinx. Zoals altijd, niet half onderuit gezakt, week gemaakt door het muzikale sentiment, maar alert, gespitst op alles om hem heen. Wie hem zo zag, zou hem iets meer geven dan de dertig jaar die hij telde. Dik donker haar weliswaar, maar al iets grijzend aan de slapen. Een modieuze snor, wit overhemd met brede das en onder zijn colbert een vest met zakhorloge. In al zijn sereniteit had hij iets van een Franse zakenman. 

Toen de muzikale atmosfeer abrupt werd doorbroken door rumoer, leek het of meerdere mensen hevig aan het debatteren geslagen waren. De musici keken geïrriteerd in de richting vanwaar de herrie kwam. Ook Daniël keek om en door wat hij zag sloeg zijn hart een slag over. Achter in de zaal stond Rina, zijn eigen dienstmeisje, druk pratend en gesticulerend tegen een bode, bij haar arm vastgehouden door een andere bode. Daniëls ogen werden groter. Wat was er in godsnaam aan de hand? Hadden ze haar niet tegen kunnen houden? Konden ze haar niet de zaal uittrekken? Maar het was al te laat. De musici stopten met spelen en het publiek begon te murmelen. Tegen zijn zin in voelde Daniël dat hij zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Hij moest naar Rina toelopen om te vragen wat er aan de hand was, om erger te voorkomen. Tegelijkertijd bekroop hem de angst voor onheil. Wat kwam zij eigenlijk zeggen?

Voor het oog van de andere concertgangers – bekenden, notabelen, en waarschijnlijk ook patiënten – stond hij op een wurmde zich door de rij heen naar het middenpad en liep naar de ingang van de zaal.

‘Rina, in godsnaam, wat is er aan de hand?’, beet hij haar toe.
‘O meneer! U moet komen. Er is iets met mevrouw.’

De bode van het Concertgebouw die haar nog steeds bij haar bovenarm vast had, zei: ‘Sorry, maar ik kon haar niet tegenhouden.’

Daniël luisterde niet naar hem, maar keek de huishoudster vragend aan.

‘Mevrouw is onwel geworden en naar het Prinsengrachtziekenhuis gebracht, meneer’, ging ze verder.
‘Mijn God! Het is toch geen Spaanse griep?’
‘Nee, dat niet.’

Hij haalde even opgelucht adem. Wie besmet raakte met de griep kon razendsnel aftakelen. Soms bleek de ziekte in enkele uren fataal. ‘Des morgens zag je ze gezond, des avonds kon je het overlijdenscertificaat tekenen’, had een huisarts uit het Gooi in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde geschreven. En zelf had Daniël het de afgelopen tijd ook meegemaakt. Het vorig jaar had hij eens vijf overlijdens op één dag. Aan het einde van de eerste griepgolf liep hij als het ware op zijn tandvlees.

‘Is er dan iets met het kind?’, vroeg hij nu.
‘Ik geloof het wel.’ Haar gezicht was strak gespannen. Ze stonden inmiddels op de gang, de deur naar de zaal werd achter hen gesloten. Binnen klonk alweer muziek. Het bruuske intermezzo was van korte duur geweest. 

Heuvels liep met Rina naar zijn automobiel, die geparkeerd stond op de De Lairessestraat. Hij was altijd wel bezorgd geweest, maar hier had hij nooit rekening mee gehouden, een vroeggeboorte bij acht maanden.

‘Heeft ze pijn? Heeft ze weeën?’
‘Ik geloof het wel’, antwoordde het dienstmeisje.
‘Maar wat is er dan met het kind?’
‘Ik weet het niet, eerlijk niet. Maar ik moest u gaan halen, zei de dokter van het ziekenhuis. Het spijt me van uw concert, maar het moest.’
‘Ja, het is al goed’, zei hij terwijl hij de wagen startte. 

Daniël Heuvels was een van de weinige artsen met een automobiel: een Renault EF, een tamelijk chique wagen. Een koets zonder paarden, zei hij altijd, niet zonder enige trots. 

‘De straat glom van het vocht, het had moeten sneeuwen deze dag voor kerstavond. Maar het sneeuwde niet, het miezerde alleen maar’

Toen ze wegreden, merkte hij pas dat het licht miezerde. De straat glom van het vocht. Het had moeten sneeuwen, deze dag vóór kerstavond. Maar het sneeuwde niet, het miezerde alleen maar.

‘Maakt niet uit’, had Geertruida hem gezegd, toen hij die middag vertrok om het concert bij te wonen. ‘Ga maar heerlijk even muziek luisteren.’ 

Dus nam hij het ervan. Er waren geen patiënten meer in zijn praktijk, de middag was vrij. Met de kerstdagen zou hij vast en zeker weer volop aan de bak moeten. Maar nu kon hij even gaan genieten van een recital. Zo’n buitenkansje was er niet vaak. Zeker de laatste twee jaar niet. En de tekenen waren gunstig. Niets wees erop dat hij zich halverwege het concert naar huis of een ziekenhuis zou moeten haasten. Met een gerust hart had hij het kaartje bij de kassa aan de Van Baerlestraat gekocht. 

In de hal van het Prinsengrachtziekenhuis werd hij opgevangen door een verpleegster. ‘Komt u maar mee’, zei ze zalvend rustig. Ze gingen de trap op en liepen door een lang gang in de richting van de verloskamer. Daar kwam een arts op Daniël af. ‘Heuvels?’, vroeg hij met een blik van herkenning. ‘Ben jij dat?’ Daniël keek de specialist in de ogen en herkende zijn oude studiegenoot Matthijs Klinkenberg, die zich in de obstetrie en gynaecologie had gespecialiseerd. 

‘Ah, Matthijs, hoe is het met haar?’

De vrouwenarts glimlachte. ‘Naar omstandigheden goed. De vliezen zijn gebroken. De partus is nog niet op gang gekomen, maar dat kan natuurlijk zo veranderen. We houden haar nu hier. En jij? Jij zat intussen lekker in het Concertgebouw!’ Hij lachte hardop. Daniël keek nog steeds ernstig.

‘Ze is 37 weken, Matthijs. Nog niet à terme dus.’

‘Maak je geen zorgen, Daniël. Het ziet er allemaal goed uit. Prima moeder, prima kind. En we zullen heel goed voor hen zorgen. Kerel, als het mee zit – of tegen, het is maar hoe je het bekijkt – ben je vóór de kerst vader.’

En zo kwam Noël Heuvels drie weken te vroeg ter wereld in het gebouw van de Vereeniging voor Ziekenverpleging aan de Prinsengracht in Amsterdam. In de donkere kerstnacht naast een kerstboom. Aan het einde van de gang zong een lucide koor indringend kerstliederen. Een oude man die op een traptrede zat te luisteren, huilde. ‘Het kindeke Jezus kwam ter wereld, maar dat kon niet verhinderen dat mijn halve familie is weggevaagd,’ zei hij bitter tegen Daniël.

Met een stralende glimlach opende Rina enkele dagen later de voordeur van het huis aan de Koningslaan. Het hele gezelschap, de baby incluis, betrad de hal. Boven legde de verpleegster de baby in de wieg. Daniël en Geertruida betraden de woonkamer.

‘Ik heb de kachel lekker opgestookt’, zei Rina. Geertruida draaide zich abrupt om naar Daniël. ‘We moeten Otto op de hoogte stellen van de geboorte van Noël’, zei ze. ‘Dat kan niet wachten tot we de geboortebrieven gaan versturen. Tenslotte is hij mijn broer.’ 

‘Je hebt gelijk’, antwoordde Daniël. Ik zal hem telefoneren.’ Hij verdween in de hal. Maar toen hij vijf minuten later terugkwam, zag hij plotseling lijkbleek.

‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Heb je hem gesproken?’

Daniël schudde het hoofd. 

‘Nee, ik sprak Mathilde. Otto ligt met hoge koorts in het ziekenhuis van Antwerpen. Spaanse griep.’
‘Mijn God! Die vreselijke geseling der mensheid. Hoe erg is het?’
Hij zweeg en keek Geertruida glazig aan. 

Precies een week later zette in Antwerpen de begrafenisstoet zich langzaam in beweging. Vederlicht daalden bijna onzichtbare sneeuwvlokjes neer op de hoofden van de nabestaanden. Het was of de overledene de aanwezigen wilde zegenen. Of hij hun nog iets wilde duidelijk maken. Maar die symboliek kon niet verhullen dat de windvlaag des doods, die de Spaanse griep was, het moreel van de bevolking had aangetast en het verdriet had laten zegevieren.

‘Ach’, zei Otto’s vrouw Mathilde na de begrafenis wrang, ‘wij waren hier in België al zóveel gewend in de Grote Oorlog, dit kon er ook nog wel bij.’

‘Hoe kon ze dat nou zeggen?’, zei Geertruida tegen Daniël nadat ze weer waren thuisgekomen. ‘Ze heeft nota bene haar eigen man verloren aan die ziekte en dan bagatelliseert zij het zo.’ Daniël haalde zijn schouders op. ‘Mensen beweren wel vreemdere dingen’, bromde hij. ‘Bovendien, ze hebben in België toch bijzonder nare dingen meegemaakt in die oorlog? Dingen waar wij gelukkig gevrijwaard van zijn gebleven. Daarom ervaren wij Hollanders de griep als het ergste wat er is. Maar wij hebben dan ook geen soldaten door kogels zien sterven.’ Hij zweeg even. Intussen bracht Rina de thee binnen.

‘Hollanders ervaren de griep als het ergste wat er is, maar wij hebben dan ook geen soldaten door kogels zien sterven zoals de Belgen in de oorlog’

‘Weet je trouwens wat ik ook een vervelend bijeffect van de griep vind? Dat het vertrouwen in de medische wetenschap bij veel mensen is verdwenen en zij zich verlaten op allerlei alternatieve genezers en kwakzalvers.’
Geertruida knikte instemmend en schonk de thee in. 

Een jaar na deze gebeurtenis was de Spaanse griep voorbij. Eindelijk was er, ondanks de grote ellende die de ziekte had veroorzaakt, een algemeen gevoel van optimisme. De twintiger jaren zouden vrolijke jaren worden, daar waren ook de Heuvelsen van overtuigd. Daniel vernieuwde zijn praktijk aan de achterkant van zijn huis aan de Koningslaan. Het huis dat hij vlak voor zijn huwelijk met Geertruida had gekocht lag schitterend in het groen. Het was eigenlijk meer een villa. Vanuit de praktijkruimte keek je direct in het Vondelpark, je zag de hazelaars, de ligusters, de rododendrons en de taxussen. Patiënten uitten hun bewondering. ‘U woont hier mooi, dokter’, zeiden ze, vaak niet zonder enige jaloezie.

Intussen had Daniël het plan opgevat om schilderijen te gaan verzamelen. Hij was al sinds zijn jeugd weg van schilderkunst en bracht graag een bezoek aan het Rijksmuseum. In zijn praktijk hingen twee werken uit de Haagse School. En enkele jaren eerder had hij via een kennis van zijn zwager Otto een werk van Anton Mauve op de kop getikt. Het was een strandtafereel in gedempte kleuren. Op de eerste verdieping van het huis richtte Daniël een speciale kamer in voor de schilderijen die in de toekomst zouden worden aangeschaft. Mauve hing echter op een ereplek boven de schouw in de woonkamer.

Kleine Noël groeide voorspoedig op. Hij knikkerde, bikkelde en hoepelde met de andere kinderen in de wijk. Of ze speelden blindemannetje. Toen hij wat ouder werd begon hij Zuid regelmatig te verlaten en zwierf soms met vriendjes rond door de Jordaan, de Jodenbuurt of de Nieuwmarkt. Maar hij zat ook graag wat te knutselen in zijn kamer. Of hij was verdiept in boeken over dieren, die zijn bijzondere belangstelling hadden.

Op een middag stoof hij na schooltijd de praktijkruimte van zijn vader binnen.
‘Papa! Papa! Ik heb een ringslang gezien!’ Hij hapte naar adem en zijn ogen stonden groot.

‘Excuus’, zei Daniël tegen de patiënte die tegenover hem zat. Hij stond op en nam Noël mee naar buiten.

‘Noël, hoe vaak heb ik je niet gezegd dat je nooit zomaar de praktijk mag binnenlopen, en zeker niet zo luidruchtig.’
‘Maar ik heb écht een ringslang gezien.’
‘Beloof me eerst dat je dit niet meer zult doen.
Noël hapte naar adem. ‘Nee, papa… maar ik heb…’
‘Een ringslang gezien’, vulde Daniël aan. ‘Hoe kan dat nou? Een slang? In Amsterdam? Was het niet iets anders? Een tak of een stuk touw?’
‘Nee, het was echt een slang. Wally zegt het ook. Wally, kom eens!’

Vanuit de wachtkamer kwam een schlemielig ventje tevoorschijn, Walter Stenghelin genaamd, al jaren een schoolvriendje van Noël. Iedereen noemde hem Wally.

‘Ja, het is echt waar’, beaamde Wally.

Daniël haalde diep adem door zijn neus. ‘Nou ja’, zei hij, ‘kijk dan maar goed uit. Ik ga nu terug naar mijn patiënte.’

‘Maar hij is ongevaarlijk, papa. De ringslang is een ongevaarlijke soort.’ 
‘Prima’, zei Daniël en hij verdween in zijn praktijk.

‘Kom’, zei Noël tegen Wally. ‘Dan gaan we er in het park meer zoeken.’ De jongens renden naar buiten het Vondelpark in. 

‘Het zou me niets verbazen als die jongen nog eens dierenarts wordt’, zei Geertruida een uur later tegen Daniël. Nors keek hij haar aan. ‘Dat zal ik dan uit zijn hoofd moeten praten’, zei hij met enige afschuw in zijn stem.
‘Een mooi vak hoor’, zei Geertruida. ‘Een neef van me is het ook.’
‘Eerlijk?’
‘Ja, echt. Neef Frans Weldring uit Rotterdam. Een mooi vak. Hier kijk, waar heb ik dat boek? O, hier.’

Ze pakte een dik boek uit de boekenkast. ‘Een boek over Claude Bourgelat, de Franse auteur van studieboeken op het gebied van paarden en diergeneeskunde. Achttiende eeuw. Hij was de hoogste koninklijke inspecteur voor de paardenfokkerij en de diergeneeskunde in Frankrijk. Dus zeg nou niet dat het niks is, dierenarts.’ 

Ze plaatste het boek weer terug. Daniël wreef in zijn gezicht. ‘En toch hoop ik dat die jongen in mijn voetsporen treedt en huisarts wordt. Daar zal ik in ieder geval alles aan doen.’

Vanuit de hal klonk opeens het geluid van bonken op de voordeur. ‘Dokter, dokter!’, riep iemand. Er werd nu ook gebeld. Daniël stond op en liep naar de hal. Er waren wel vaker spoedgevallen die zich op deze wijze aankondigden. Soms was het niets bijzonders; iemand die zijn voet verstuikte voor de deur of iemand met een splinter in zijn vinger. Maar het was ook eens gebeurd dat iemand op straat een epileptisch insult had gekregen. 

‘Vanuit de hal klonk opeens het geluid van bonken op de voordeur. Er waren wel vaker spoedgevallen die zich op deze wijze aankondigden’

Daniël opende de deur.

‘Dokter’, zei een man van middelbare leeftijd, ‘er is een kind aangereden.’ Hij wees achter zich naar de ingang van het park. Op de straat ervoor stond een automobiel met een tiental mensen eromheen. Tussen hen in zag Daniël Wally staan. Hij voelde het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. Hij rende de stenen trap voor het huis af, de straat op. 

‘Noël!’, gilde hij. Hoe dichter hij de wagen naderde, hoe meer hij in paniek raakte. Onder de automobiel lag zijn zoon, buiten bewustzijn in een plasje bloed, met het linkerbeen in een ongewone positie opzij. Zijn kleding was op enkele plaatsen gescheurd. Daniël knielde bij hem neer. ‘Noël, Noël’, was het enige wat hij zei.

‘Hij rende zomaar voor m’n wagen’, zei een man met een noordelijk accent. ‘Het was in een flits gebeurd. Hij rende zomaar voor mijn wagen.’
‘Leeft hij nog?’, hoorde Daniël een vrouw zeggen.
‘Dat kan bijna niet’, zei een man.
‘Hij rende zomaar voor mijn wagen’, herhaalde de chauffeur. 

De omstanders riepen nu door elkaar heen.

‘Hoe is het met hem?’
‘Is er al een ziekenautomobiel gebeld?’
‘Ja, die komt er aan.’
‘Volgens mij is het te laat. Volgens mij is hij dood.’
Daniël legde zijn hoofd op de borst van zijn kind.
‘Volgens mij is hij dood’, zei de vrouw weer.

Volgende maand:

Bezwijkt Daniël voor de charmes van een bekende vrouw en welke onverwachte mededeling heeft dienstmeisje Rina voor de familie Heuvels?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen