Villa Koningslaan – deel 18

   

Eerder:

Daniël wordt in zijn praktijk overvallen door twee mannen die willen dat hij het schilderij van Rembrandt naar Wilkinson in Boston stuurt.

Een verleidelijk voorstel

Ofschoon Daniël zich gechanteerd voelde, nam hij zich toch voor om het schilderij van Rembrandt te gaan zoeken in Antwerpen. Drie dagen na het incident in zijn praktijk nam hij de trein. Van tevoren had hij contact opgenomen met dezelfde dame van het oude kantoor van Peeters die hem telefonisch te woord had gestaan. Ze nodigde hem uit te komen om een blik te werpen op wat er van Peeters verzameling over was. Ze vertrouwde Daniël omdat Peeters herhaaldelijk had benadrukt dat Daniël te vertrouwen was. De zaak was inmiddels overgebracht naar een opslagruimte aan de Quellinstraat, een zijstraat van De Keyserlei. De vrouw, die zich voorstelde als Marina Lejeune en gekleed was in een keurig mantelpakje, opende de deur van een kamer die volgestouwd was met schilderijen.

“De heer Wilkinson uit Boston sprak over een Rembrandt die hij ooit besteld had”, zei Daniël op een toon alsof het om een keukentrapje bij de Hema ging. “Een werk met de titel De verbanning uit de Hof van Eden.”

“Dat heeft de heer Wilkinson inderdaad besteld”, zei Marina Lejeune. Ze keek even naar het verband op Daniëls slaap, maar zei er niets over. “Het is prettig om te weten dat het stuk nog steeds verwacht wordt. En u kunt er zeker van zijn, wij zullen het per schip verzenden.”

“Bevindt het zich hier?” vroeg Daniël. De vrouw knikte alleen maar.

“Zou ik… mag ik zo vrij zijn om het werk te bekijken?”

Lejeune perste de lippen op elkaar en gaf Daniël een kort knikje.

“Prima, meneer Heuvels. Zal ik u dan maar voorgaan?”

Ze liepen door een smalle deur naar een aangrenzende ruimte met daarin een groot bureau waaraan een man van middelbare leeftijd zat met een kaal hoofd en een ziekenfondsbrilletje op zijn neus. Hij zag eruit als de archivaris van een stoffige stadsbibliotheek. “Ah”, riep hij toen hij Daniël zag. “Monsieur Heuvels, puis-je me présenter? Je m’appelle Du Moulin. Permettez-moi d’aller droit au but: j’ai une proposition attrayante pour vous. Une proposition très alléchante.”

Het was 1952 en niemand in Daniëls omgeving heeft daarna geweten dat hij vanaf dat moment door een aantrekkelijk voorstel, maar ook min of meer noodgedwongen en tegen wil en dank kunstsmokkelaar was geworden. Niemand, behalve zijn vrouw Geertruida, zijn zoon, de dierenarts Noël en zijn kleindochter, de gynaecoloog Sofie.

In 1976 werd Daniël geïnterviewd door het blad Arts en Auto. Het artikel begon als volgt: In zijn schitterende huis in het lommerrijke Oud-Zuid in Amsterdam weet huisarts Daniël Heuvels, inmiddels 81 jaar oud, zich omringd door oude Hollandse meesters, avant-garde kunst en modernistische werken. ‘Een uit de hand gelopen hobby’, zegt hijzelf. En: ‘Als ik geen huisarts was geworden, zou ik veilingmeester zijn geweest.’ Een gesprek met een bevlogen kunstminnaar.

Op de foto’s bij het artikel zag je Daniël, staand in zijn tuin met op de achtergrond het Vondelpark, en in een van de ruimten op de eerste etage waarvan de wanden volhingen met Haagsche School. Pas toen hij zichzelf in het blad terugzag begon hij zich af te vragen hoe het zat met de beveiliging. Na de publicatie liet hij dan ook een gedegen alarminstallatie aanleggen.’

In de notities, die zijn achterkleinkinderen in de brandkast hadden gevonden, schreef Daniël: Bijna niemand heeft geweten van mijn illegale kunsthandel. En ik heb al wat kunstwerken in mijn handen gehad: Van Goghs, Vermeers, Picasso’s en Braques. Alles wat voor de illegale handel bestemd was, werd keurig opgeborgen in mijn grote zware Pohlschröder. Diezelfde brandkast waar ik nu alleen maar dit notitieboek bewaar. Zoals ik al schreef: dit is een bekentenis. Wie het leest moet weten dat ik fouten heb gemaakt en mijzelf nooit kan vrijpleiten voor wat ik gedaan heb, maar dat ik altijd respect heb gehad voor de kunst en de kunstenaars. En dat ik in wezen geen slecht mens ben, geloof ik. Voor zover iemand dat van zichzelf kan zeggen. En ik kan alleen maar zeggen dat ik tot mijn dood de kunst trouw blijf.

Die dood kwam vrij onverwacht. Op een zondagavond in de zomer van 1978 voelde Daniël zich niet lekker en ging hij op bed liggen. Hij was oververmoeid, kortademig en had hartkloppingen. Een bevriend huisarts die Daniël gebeld had, dacht aan acute hartproblemen die directe behandeling vereisten. Hij liet hem opnemen in het academisch ziekenhuis van de Vrije Universiteit. Toen Daniël daar arriveerde was hij al in shock. “We denken aan cardiale tamponade”, zei de cardioloog tegen Noël, die snel naar het ziekenhuis was gekomen. “Dan is pericardiale drainage toch de aangewezen weg?” vroeg Noël. De cardioloog schudde het hoofd. Het was al te laat. Diverse organen waren al min of meer uitgevallen en op de leeftijd van 83… De arts klopte Noël ter bemoediging op de schouder.

Daniëls situatie verslechterde met de minuut. Verslagen zat Noël aan het bed.

“Pa”, zei hij terwijl hij zijn vaders hand vastpakte. Daniël antwoordde niet. Hij rochelde alleen wat.

“Weet je nog die keer dat ik voor ons huis werd aangereden? Dat ik in het Wilhelmina Gasthuis terechtkwam? Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik me realiseerde wat jij en mama voor mij betekenen en ook wat ik voor jullie beteken. Ik nam me voor er altijd voor jullie te zijn. Helaas is dat niet altijd gelukt, maar ik heb het wel geprobeerd. Jij was een goeie vader. Je bént een goeie vader.” Hij hield nog steeds zijn vaders hand in zijn hand.

Het afscheid vond plaats op begraafplaats de Nieuwe Ooster, waar Daniël bij zijn vrouw Geertruida, niet ver van de bekende schrijver Nescio, werd bijgezet. Iedereen was aanwezig: Noël natuurlijk, diens ex-vrouw Sonja, maar ook zijn vriendin Marah. Verder ook Noëls kinderen Roemer, Sofia en Diana, hun aanhang en kinderen. Allemaal met een beroep in de gezondheidszorg, met uitzondering van Diana’s man Peter die een baan als verkoper bij de Bijenkorf had en daar altijd zijn ziel en zaligheid in legde.

Tijdens de koffie na de teraardebestelling zei Roemer tegen zijn vader: ‘Van de doden niets dan goeds, maar ik heb eens gehoord dat opa een kunstroof in België heeft gepleegd, en daarbij het paneel van Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck heeft gestolen. Wat is daar van waar, pa?” Noël trok de wenkbrauwen op en schudde het hoofd. “Je moet niet alles wat je hoort geloven, jongen”, zei hij.

Na de begrafenis nam Noël samen met Marah zijn intrek in de villa aan de Koningslaan. Marah bezat nauwelijks nog enige familie in Amsterdam, bijna iedereen was in de oorlog omgekomen. Er was alleen nog een neef, die de Holocaust had overleefd en momenteel ergens in Tuindorp Oostzaan woonde. Marah genoot ervan dat ze nu vlakbij het Concertgebouw woonde, waar ze in nog geen kwartiertje naartoe liep. Vrijwel elk concert waarop muziek van joodse componisten werd uitgevoerd, bezocht ze: Mendelssohn, Gershwin, Bernstein, Mahler, Schönberg, Copland en Bloch. Noël hield niet zo van klassieke muziek en vergezelde Marah slechts af en toe.

Op een vroege morgen, toen Noël in ochtendjas de trap kwam aflopen en nog half slaperig met een hand door zijn haar streek, zag hij enkele koffers in de hal staan. Marah kwam uit de woonkamer met haar jas over de arm.

“Wat is dit?” vroeg Noël.

“Ik wacht op de taxi”, zei ze.

“Taxi?”

“Ja, ik ga terug naar Israël.”

Volgende maand:

Hoe reageert Noël op het vertrek van Marah naar Israël? En wat heeft Noël te maken met de plotselinge verdwijning van een callgirl?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen