Villa Koningslaan – deel 3

Vorige keer:
In de kerstnacht van 1919 wordt Noël geboren, zoon van huisarts Daniël Heuvels en zijn vrouw Geertruida. Een week later sterft Geertruida’s broer Otto aan de Spaanse Griep. Noël groeit op in Villa Koningslaan aan de rand van het Amsterdamse Vondelpark. Op een middag gebeurt er een ongeluk.

Opwinding

‘Uw zoon heeft engelen om zich heen gehad’, zei de arts in het Wilhelmina Gasthuis. ‘Hij had dood moeten zijn, maar de voorzienigheid greep in. Hij heeft bloedingen zowel inwendig als uitwendig, een gekneusde nier en diverse botbreuken, waarvan twee in zijn linkerbeen, één gecompliceerde. Het is niet niks. Maar hij is buiten levensgevaar. We doen wat we kunnen. Nu is het wachten tot hij goed wakker wordt.’ Hij schudde het hoofd. ‘Automobielen; ondingen zijn het, gevaarlijke monsters. Ja, ook handig en onmisbaar, dát zonder twijfel, maar ook monsters. Ik heb al zulke nare traumata gezien als gevolg van… Maar goed, laat ik u daar niet mee vermoeien. Gaat u naar huis en kom vanavond terug. We zullen goed voor hem zorgen.’

‘Had de voorzienigheid die auto niet de andere kant op kunnen sturen?’ bromde Daniël tegen Geertruida op de terugweg naar huis.

Noël kwam diezelfde avond bij en herstelde wonderbaarlijk snel. Hij moest voorlopig nog wel in het ziekenhuis blijven waar zijn moeder hem dagelijks een bezoek bracht. Geertruida vertrok meestal rond een uur of elf en kwam pas aan het einde van de middag weer thuis. Maar dan was ze niet alleen bij haar zoon op bezoek geweest, ook bij enkele andere familieleden in de stad. Het was voor Daniël aanleiding een doktersassistente aan te nemen, want Geertruida, die tot nu toe haar man altijd geholpen had, kon dit werk er duidelijk niet meer bij hebben. Daarom spitte hij de krant door en stuitte op de volgende advertentie: Juffrouw, 27 jaar, spreekt Duitsch, Fransch en Vlaamsch, zoekt plaats als doktersassistente. Brieven onder nr. etc.

En zo kwam juffrouw Else de Mérode als assistente in dienst. Ze was geboren in Friesland, gedroeg zich als een Française en sprak als een Haagse douairière. Ze vertelde familie te zijn van Margaretha Zelle uit Leeuwarden, beter bekend als Mata Hari, die enkele jaren eerder in het Franse Vincennes was gefusilleerd vanwege vermeende spionageactiviteiten.

‘Volgens mij verzint ze dit’, luidde Geertruida’s nuchtere oordeel. Daniël bracht er tegen in dat professionaliteit voorop stond.

In de periode van Noëls ziekenhuisverblijf gebeurde het meerdere keren dat Daniël in zijn eentje het middagmaal moest gebruiken, opgediend door Rina. Omdat er nauwelijks andere afleiding was, sloeg hij haar bewegingen gade. Hij had haar nooit anders gezien dan als het dienstmeisje. Maar in deze periode maakte ze iets onzegbaars in hem los, wanneer ze binnenkwam, het eten op het dressoir zette, aan tafel opdiende en wanneer zij afruimde. En op een donderdag kon hij er niets aan doen dat zijn blik bij haar billen bleef steken. Hij zag opeens dat ze voller en rijper was dan het meisje dat hem zeven jaar eerder vlak voor kerst uit het Concertgebouw had gehaald. Haar schoonheid leek nu pas werkelijk tot hem door te dringen, en het gaf hem een gevoel van opwinding en troost tegelijk.

‘Rina’, zei hij op gedempte toon. Haar naam leek hem per ongeluk te ontglippen.
‘Ja, meneer?’
‘Kom eens hier.’

Ze ging voor hem staan en keek hem afwachtend aan. Hij liet zijn blik over haar lichaam glijden van top tot teen en terug, als een keurmeester. Het bezorgde haar een ongemakkelijke sensatie. Zo had de dokter niet eerder naar haar gekeken.

Rina, kleed jij je maar uit en wees lief voor me. Dat wilde hij zeggen. De woorden lagen al op het puntje van zijn tong, ze hoefden alleen nog uitgesproken te worden. Hij opende zijn mond, nam een hap lucht en legde vervolgens zijn hand op zijn gesloten ogen.

‘Eh…’ zei hij talmend.
Ze wachtte geduldig.
‘Eh, ik weet warempel niet meer wat ik wilde vragen. Ik ben het kwijt. Neem me niet kwalijk. Er gebeurt ook zóveel. Het schiet me straks wel weer te binnen.’ Hij stond op, knikte haar toe en verliet de kamer.

‘Ieder mens wandelt in zijn leven wel een keer rakelings langs het ravijn’, had een vriend van hem eens gezegd. Daniël had het zojuist gedaan en hij begreep niet wat hem bezield had.

Toen Geertruida die middag thuiskwam, omhelsde hij haar onstuimiger dan normaal.

‘Goh’, zei ze, ‘je doet alsof ik terug ben van emigratie. Maar het is goed dat ik je meteen tref, want ik heb goed nieuws. Noël mag volgende week dinsdag met ontslag.’ Hij juichte, tilde haar onverwachts op en draaide dansend met haar door de hal.

‘Ieder mens wandelt in zijn leven wel een keer rakelings langs het ravijn’

‘Kom’, fluisterde hij nadat hij haar weer had neergezet. ‘Kom mee naar boven.’ Aan haar hand trok hij haar mee de trap op.
‘Wat bent u van plan, meneer Heuvels?’ vroeg ze quasi naïef.
‘Dat zal ik u boven vertellen, mevrouw Heuvels.’

Hun gelach schalde door de marmeren hal. Rina, die zojuist met een volle kolenkit uit de kelder omhoog geklommen was, stond stil en keek het echtpaar na. Om haar lippen speelde een flauwe glimlach.

Een maand later liep Daniël vanuit station Hollandsch Spoor de binnenstad van Den Haag in. In de Wagenstraat ging hij een kunsthandel binnen.

‘Pardon’, zei hij tegen een dame aan de toonbank. ‘Kunt u me zeggen waar de Koninklijke Kunstzaal Kleijkamp is?’
‘Dat zou ik kunnen doen’, repliceerde ze ietwat lijzig. ‘Maar dan moet u mij vertellen wat daar aan de hand is.’
‘Een veiling van een belangrijke collectie werk van Jan Toorop.’
‘Ah, u bent een verzamelaar?’
‘Ik noem het liever ‘geïnteresseerde’.’
‘Houdt u ook van Indische kunst, lithografieën, aquarellen? Nee, volgens mij houdt u duidelijk van contemporaine kunst. Ik heb hier nog fraaie werken van Jan Sluijters, Van Doesburg, Rinsema.’ Ze wees naar de wand achter zich. ‘Of schetsen? Vorige week was hier in Den Haag nog een veiling van kleine schetsen van Rembrandt. Ze gingen weg voor twee- tot vierduizend gulden per stuk.’
‘Dat kan ik helaas niet betalen’, zei Daniël.
‘Ach ja, je kunt er een klein huis voor kopen. Maar eens kijken, Kunstzaal Kleijkamp, zei u. Dat is aan de Scheveningseweg. Dat is drie kwartier lopen, of u zou de tram moeten nemen.’

Toen Daniël aan het einde van de middag in Amsterdam terugkeerde met twee zorvuldig ingepakte werkjes van Toorop onder de voorpand van zijn jas, trof hij Geertruida in de huiskamer aan met een snikkende Rina tegenover zich. Voorzichtig legde hij de schilderstukjes op tafel en trok hij zijn jas uit.

‘Ach Daniël, daar ben je’, zei Geertruida licht geëmotioneerd. Rina keek met betraande ogen naar hem op.
‘Rina hier, heeft me net verteld dat ze ontslag neemt. Ik probeer het te verhinderen, maar ze is volhardend. Kun jij tot haar doordringen en zeggen dat ze het niet moet doen?’
‘Ik? Waarom zou ze wel naar mij luisteren?’
‘Misschien omdat jij huisarts bent. Ja, ik weet het ook niet. Het is toch bespottelijk dat ze weggaat? Zeg jij dat nou ook eens, Daniël. Dat het bespottelijk is dat ze weggaat. Misschien kun je haar op andere gedachten brengen.’

Rina schudde het hoofd. Daniël keek ernaar en haalde zijn schouders op ten teken dat er overduidelijk niets aan te doen was.

‘Nee, mevrouw’, huilde Rina zacht. ‘Ik moét wel gaan.’
‘Onzin!’ zei Geertruida, ‘je moet niks.’
‘Jawel, mevrouw. Ik…’ Rina sloot de ogen en trok haar neus op, alsof ze een vieze lucht rook. ‘Ik ben … Ik ben in positie.’

Volgende maand:
Aanvaardt Rina de consequenties van haar toestand? En wat vinden nazaten van Daniël in de 21e eeuw onverwachts in de villa?

artsenauto.nl/feuilleton

Auteur Adri van Beelen is verpleegkundige (niet-praktiserend), (freelance) journalist, programmamaker en auteur van de volgende boeken: In vrije val (2008), Celeste (2012), Verborgen (2013), De vrouwenverzamelaar (2015), De familie Duinen (2017), Het zieke vliegtuig (2019)

Delen