Waarom doorgaan met doorbehandelen?

‘Artsen behandelen in laatste fase te lang door’, kopte de Volkskrant-voorpagina op woensdag 12 december 2018 in een artikel van Michiel van der Geest. ‘Terminale patiënten vaak te lang doorbehandeld’, luidde het NOS-bericht op…. 30 mei 2012. Het ‘nieuws’ dat de Volkskrant brengt is gebaseerd op onderzoek van Eric Geijteman, die diezelfde dag in Rotterdam zijn doctorstitel ontvangt; hij analyseerde 179 dossiers van patiënten die waren overleden in ziekenhuizen, hospices of thuis. De NOS bericht over een enquête van de KNMG: ‘Twee op de drie artsen vinden dat veel mensen nu te lang worden doorbehandeld.’

Op 1 april 2003 publiceert Medisch Contact een interview van Evert Pronk met verpleeghuisarts Frans Baar over ‘palliatieve zorg in Nederland’. Een citaat: “Er is met name nog veel winst te behalen in de ziekenhuizen. In verpleeghuizen is het kennispeil over palliatie inmiddels behoorlijk hoog. Maar in ziekenhuizen is veel minder aandacht voor palliatie. Alles is gericht op diagnostiek en genezing. Dat maakt de kans op te lang doorbehandelen groot.” De kern van hetgeen de Volkskrant bericht is dus niet nieuw. Waar het om zou moeten gaan is de vraag: ‘Waarom gaan artsen door met doorbehandelen?’

Van der Geest vraagt KNMG-voorzitter René Héman om een reactie: “Praten over het naderende levenseinde is gewoon heel moeilijk. Voor artsen is het soms lastig om over het staken of niet starten van een behandeling te beginnen, omdat zij hun patiënten niet de hoop op verbetering willen ontnemen. Patiënten op hun beurt hopen vaak dat ze nog een volgende behandeling zullen krijgen.” Inderdaad een lastige vicieuze cirkel. Maar nog lastiger wordt het wanneer we de enquête van de KNMG uit 2012 erbij betrekken. De conclusie lijkt dan te moeten zijn dat artsen ánders handelen dan ze zouden wíllen handelen.

‘Ik pleit vurig voor een levenseindebeleid dat veel meer op het individu en minder op richtlijnen wordt afgestemd’

De Volkskrant schrijft: “Sinds 2017 is er een ‘kwaliteitskader palliatieve zorg’, waar tientallen richtlijnen voor artsen op zijn gebaseerd.” Hierop reageert Héman: “Die zijn we nu allemaal aan het herzien. De inzichten veranderen snel, mede dankzij dit soort studies. Er wordt heel hard aan getrokken.” Maar uit het bovenstaande blijkt juist dat de inzichten helemaal niet – en al helemaal niet snel – zijn veranderd. Er moeten dus andere redenen zijn waarom artsen niet conform hun eigen inzichten handelen en er dus in de praktijk weinig of niets lijkt te veranderen.

Moet de oplossing worden gezocht in het herzien van de tientallen richtlijnen die zijn gebaseerd op het ‘kwaliteitskader palliatieve zorg’ dat sinds 2017 van kracht is? Ik heb mijn twijfels, nog sterker: ik heb in dit kader überhaupt mijn twijfels over richtlijnen. Zaterdag is een zeer dierbaar familielid met kanker gecremeerd en binnen mijn kring van kennissen ken ik vijf mensen met kanker. Ik pleit vurig voor een beleid dat veel meer op het individu en minder op richtlijnen wordt afgestemd. Richtlijnen zouden moeten wijken voor het aanreiken van een ‘behandel-range’ met medisch verantwoorde opties. Arts én patiënt bepalen dan samen het beste beleid.

PS
Na telefonische goedkeuring heb ik op dezelfde dag als de publicatie in de Volkskrant per mail een aantal vragen hierover gesteld aan de heer René Héman. Daags hierna berichtte de KNMG mij echter: ‘Wegens drukte zijn we op dit moment niet in de gelegenheid om op uw vragen in te gaan.’

Delen