Warm welkom in Buthan
Weinig landen spreken zó tot de verbeelding als Bhutan, het geïsoleerde Himalaya-koninkrijk dat maar mondjesmaat door buitenlandse toeristen wordt bezocht. Reisjournalist Daan Vermeer reisde af naar de boeddhistische bergkloosters van het land en voelde zich er een welkome vreemdeling.
Tekst en Beeld: Daan Vermeer
Verscholen achter een stoepa in Thimphu, de dorpse hoofdstad van Bhutan, zitten twee vrouwen. Regen tikt op het afdak boven hen en mantrakettingen glijden door hun vingers terwijl hun gerimpelde gezichten op oneindig staan. Stilletjes ga ik iets verderop zitten, maar een van de twee merkt me op en tikt haar buurvrouw aan. Even kijken er twee glimlachende gezichten mijn kant op. En al verstaan zij geen Engels en ik geen Dzongkha, ik voel me een welkome vreemdeling in ’s werelds meest afgelegen koninkrijk, dat pas in 1974 zijn grenzen voor buitenlandse toeristen opende en sindsdien maar mondjesmaat wordt bezocht. Die verlatenheid in nota bene een hoofdstad, is onwerkelijk. Ergens doet het ruige landschap van puntige bergen, rijstvelden, kloosters en witgeschilderde huizen me denken aan Tibet, dat aan de andere kant van de zevenduizenders ligt. En hoewel de moderne tijd ook in Thimphu voet aan de grond probeert te krijgen – 4G-internet hangt in de lucht en verspreid over het land rolt het geld gewoon uit geldautomaten – dragen praktisch alle Bhutaanse mannen nog mantels op hoog opgetrokken kousen en schitteren de vrouwen in kleurige rokken.
Een reis door de tijd
Bhutan dankt zijn bestaan en onafhankelijkheid aan kloosterburchten. Eeuwenlang waanden de monniken zich veilig tegen invasies in indrukwekkende bergkloosters zoals dat van Punakha. Samen met Sangay, een gids van midden twintig, en een chauffeur van ongeveer dezelfde leeftijd, trotseer ik de hobbelige Dochula-pas naar de vallei waarin het klooster staat. Tijdens de hele reis zullen Sangay en de chauffeur mij vergezellen, want op eigen gelegenheid door Bhutan reizen is voor buitenlanders niet mogelijk. Mijn programma ligt ook vast, al klinkt dat beklemmender en beperkter dan het in de praktijk van alledag uitpakt. Zo besluiten wij het klooster in de ochtend in plaats van in de middag te bezoeken, wat het programma dicteerde. We hopen zo andere reizigers te ontlopen.
Na een laatste bocht schitteren de gouden daken van de burcht ons tegemoet. Het sneeuwwitte gebouw van zo’n tien etages, het hoogste gebouw dat ik tot nu toe heb gezien in Bhutan, is omsloten door twee bergrivieren en de schoonheid ervan maakt zelfs Sangay even stil. En hoewel dit klooster dé bezienswaardigheid van Bhutan is, klinkt op de binnenplaats slechts het monotone geluid van reciterende monniken. Inderdaad, we zijn de enige bezoekers.
Een groep novicen, gestoken in dieprode pijen, vult tientallen schaaltjes met vloeibare boter voor de gezamenlijke meditatiesessie in de aangrenzende tempelhal. Eenmaal daar word ik overvallen door de hemelse overvloed aan muurschilderingen, gouden beelden en de met draken beschilderde draagbalken. Er hangen zijden stroken die lijken op stropdassen; ze blijken symbool te staan voor de oorlellen van Boeddha. Ik krijg te horen dat lange oorlellen volgens de boeddhistische iconografie staan voor wijsheid en compassie. Het tempelleven van Punakha gaat in slow-motion en het voelt als een voorrecht om dat als enige bezoeker te mogen zien.
Een zegen voor het land
De legende gaat dat Padmasambhava, de ‘tweede boeddha’ die het boeddhisme vanuit Tibet naar Bhutan bracht, door een vliegende tijger naar Paro werd gebracht en daar maandenlang mediteerde in een grot. Op die plek, hoog boven de vallei, verrees zo’n 300 jaar geleden een handvol tempels die lijken te balanceren op wat uitstekende rotsen.
Zo bereikbaar als de kloosterburcht van Punakha bleek, zo afgelegen ligt die van Paro. Zonnestralen begeleiden ons tijdens onze klim naar het Tijgernest, zoals het op 3120 meter hoogte gelegen klooster symbolisch wordt genoemd. Bij iedere stap wordt de lucht ijler en glijden er meer zweetdruppels over onze lichamen. Daarom rusten we, net als de Bhutaanse bedevaartgangers, regelmatig even uit. Hoewel ik af en toe korte gesprekken met hem heb, is Sangay, die nét is begonnen als gids, ook vandaag weer bescheiden met zijn woorden.