Werkstress, de prijs van een hoogwaardig zorgstelsel?

Eind februari dit jaar berichtte Trouw dat steeds meer zorgpersoneel thuis zit vanwege een te hoge werkdruk. In 2017 verzuimde 6 procent door werkstress voor een periode van drie maanden tot een jaar, 16 procent meer dan vier jaar geleden.

In de zes maanden die ik inmiddels werk als arts in een ruraal ziekenhuis in Malawi, heeft de term ‘werkdruk’ voor mij een hele andere betekenis gekregen. Waar deze in Nederland voor mij stond voor het tekort aan tijd en de hoge prestatiedruk, draait het hier meer om een tekort aan middelen en expertise en de ernst van de ziekten. Een scala aan (voor mij eerder onbekende) aandoeningen passeerde tot nu toe de revue, maar een burn-out was hier niet één van.

‘In de zes maanden die ik inmiddels in Malawi werk, heeft de term ‘werkdruk’ voor mij een heel andere betekenis gekregen’

Toen ik een clinical officer vroeg of hier burn-outklachten voorkomen, antwoordde hij met een resoluut ‘nee’. Een antwoord dat overigens eerst nadere uitleg van mijn kant behoefde. De omschrijving dat mensen zich uitgeput voelen en fysiek en mentaal niet in staat zijn te werken als gevolg van een te hoge werkdruk, geneerde mij op dat moment ietwat. De clinical officer in kwestie, en velen met hem, houden er naast hun medische werk immers meerdere baantjes op na. Dit om maar zo veel mogelijk geld bijeen te harken, voor een enigszins comfortabel bestaan, maar temeer om verdere opleiding te kunnen betalen.

Wat maakt nou dat burn-outklachten steeds meer vat krijgen op (medisch) werkend Nederland, terwijl de meeste Malawiaanse beroepsoefenaars nog niet eens van het bestaan afweten? Zorgt erkenning van de aandoening voor het bestaan ervan, zoals aanbod vraag creëert? En worden burn-outklachten hier nog niet als zodanig herkend? Of zijn er hier beschermingsmechanismen te ontwaren?

In het rurale ziekenhuis waar ik momenteel werk – eentje die door de structurele westerse ondersteuning een belangrijke status heeft verworven in de wijde omgeving – heerst over het algemeen een ontspannen en opgewekte sfeer. Het personeel heeft vaak tijd voor een praatje, een grapje, terwijl het rondhangt in de grote centrale hal. Tijd lijkt van ondergeschikt belang; tijd zit men hier duidelijk niet op de hielen. En niet onbelangrijk: er wordt riante tijd genomen voor de lunch. Geen haastige boterhammen tussen de patiënten door of een excuserend ‘ik eet vandaag even achter mijn computer’, maar een lunchtijd die wordt ingeluid met een heuse bel.

‘Gezondheid is hier een geschenk, waarbij de dood nou eenmaal onvermijdelijk is’

Deze (werk)mentaliteit lijkt echter ook het resultaat te zijn van een minder zwaar verantwoordelijkheidsgevoel. Er zijn immers weinig bazen die over je schouder meekijken, geen inspectie die je tot de verantwoording roept en veel patiënten die hun behandeling in alle gelatenheid ondergaan. Gezondheid is hier een geschenk (van God), waarbij de dood nou eenmaal onvermijdelijk is, voor zowel patiënt als zorgverlener. In Nederland lijkt gezondheid echter steeds meer een recht te zijn dat men kan claimen. De hedendaagse patiënt is – dankzij internet, patiëntenverenigingen en een rechtssysteem in zijn voordeel –  mondiger dan ooit. Geen negatieve ontwikkeling, maar wel één die een ‘claimcultuur’ in de hand werkt. Eentje die mijns inziens bijdraagt aan de werkdruk onder zorgpersoneel.

Twee verschillende werelden, in een ogenschijnlijke paradox. Het gemoedelijke Malawi, waarin je blij mag zijn met een werkend laboratorium en een voorraad medicatie; tegenover het gespannen Nederland, waarin de huidige technologie en expertise het leven maakbaar maakt en doodgaan vrijwel geen optie meer is. Is die werkdruk dan de prijs die we moeten betalen voor een hoogwaardig zorgstelsel? Of kunnen we wat meer tijd en ruimte creëren, voor wat relativering en ontspanning; en kunnen we toch nog iets leren van het gemoedelijke, maar onderontwikkelde Malawi?

Delen