‘Ze moesten vaker in de spiegel kijken’

Journalist Frénk van der Linden over artsen

Als zoon van een trucker – die hem ‘zou hebben ‘doodgeslagen’ als hij niet op zijn 18de een rijbewijs had gehaald’ – heeft hij wel iets met auto’s. Maar de trein is favoriet. Journalist Frénk van der Linden, die op 25 november de dagvoorzitter is tijdens Arts en Auto LIVE, beschouwt graag de tegenstrijdigheid in mensen. En hij heeft zorgprofessionals wat te vertellen over hun bejegening van de patiënt. Fasten your seat belt.

Tekst: Marjan Enzlin: Beeld: Ben Kleyn

 

Zestig wordt hij dit jaar. Tijd om de balans op te maken. Wat ging er goed en wat had er beter gemoeten in zijn veertigjarige loopbaan als journalist? Was het echt nodig geweest om de ministers en ceo’s die hij interviewde ‘in een tank tegemoet te rijden en te vermorzelen’, zoals hij als jonge, ambitieuze journalist deed in de tijd voordat hij ontdekte dat een meer empathische aanpak pas leidde tot echt contact en betere interviews? Frénk van der Linden won diverse gezaghebbende, journalistieke prijzen en wordt geregeld in één adem genoemd met interview-iconen als Bibeb en Ischa Meijer, maar onverdeeld trots is hij er niet op. Want er ging ook veel niet goed in werk en leven, de twee entiteiten die voor Van der Linden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

De expositie over het leven en werk van Frénk van der Linden is van 14 oktober t/m 7 januari onder de titel Onder Hollandse helden te zien in Museum de Fundatie in Zwolle. Het gelijknamige boek verschijnt 14 oktober bij Luitingh-Sijthoff. Op 25 november betreedt de journalist het podium tijdens Arts en Auto LIVE. Wilt u erbij zijn? Bestel kaarten via artsenauto.nl/live2017.

 

“Na al die jaren dat ik van mijn interviewkandidaten verlangde dat ze met de billen bloot gingen, vind ik het nodig om de staat op te maken van wat ik heb gedaan en geleerd in mijn leven. Journalisten nemen iedereen de maat, maar bijna nooit zichzelf. Als je dat wel doet, kom je van alles tegen. De vruchten van dat terugkijken ga ik publiekelijk delen in het boek Onder Hollandse helden, en via een gelijknamige expositie van mijn journalistieke portretten, maar ik maak er ook gebruik van in mijn werk. Onder meer wanneer ik groepen artsen en andere zorgprofessionals gesprekstraining geef. Want ik begrijp inmiddels heel goed hoe ongelooflijk ingewikkeld de relatie tussen artsen en hun patiënten is. Van de arts – of een andere zorgprofessional – wordt een buitengewoon sensitieve houding verwacht, maar er moet vanwege de professionele diagnose tegelijkertijd sprake zijn van genoeg afstand. En in het geval van artsen, moet er direct ook boter bij de vis: ‘Maak me beter’, is vaak de eis. We willen niet horen dat dokters twijfelen of onzeker zijn en we willen als patiënt wél echt gezien en gehoord worden. In de tien minuten van een consult, verwachten we nogal wat van de medicus. Het is niet gek dat veel artsen ons dat alles niet tegelijkertijd kunnen leveren en dat er in de bejegening nogal eens iets verkeerd gaat.”

‘Ik zeg het met het grootst mogelijke respect; chirurgen zijn vaak slagers en huisartsen zijn vaak lopendebandwerkers’

Van der Linden, die zelf een jonge huisarts heeft (‘Boersma, onthoud die naam’) die wat hem betreft de Nobelprijs voor ‘menselijk contact’ verdient, heeft geregeld als patiënt of cliënt te maken met zorgprofessionals. Al 25 jaar bezoekt hij bij wijze van APK voor de geest een of twee keer per jaar een psycholoog die het vermogen heeft de delicate balans te vinden (en te houden) die nodig is in een gezonde, maar ook efficiënte werkrelatie. Niettemin kwam hij in zijn leven ook al diverse ‘aperte horken’ tegen als het gaat om het contact met de patiënt. “Ik zeg het met het grootst mogelijke respect; chirurgen zijn vaak slagers en huisartsen zijn vaak lopendebandwerkers. Voor een deel is dat nodig. Een chirurg moet gewoon snijden, zagen en beitelen, en de hectiek in een huisartsenpraktijk barst soms bijna zichtbaar de behandelkamer uit. Begrijpelijk dus, maar de patiënt heeft naast vakmanschap óók iets anders nodig. Iets wat te vaak achterwege blijft: echte aandacht en daardoor het gevoel dat je tijdens die paar minuten, letterlijk en figuurlijk wordt verzorgd.”

Peentjes zwetend

Dat het zorgprofessionals geregeld niet lukt echte aandacht op te brengen, beschreef Van der Linden eerder al eens in de rubriek Spiegel. Aan de hand van een eigen ervaring met een neuroloog, die tijdens een consult waarin Van der Linden zou horen of hij ALS had, in het bijzijn van de peentjes zwetende journalist, eerst een telefoontje aannam en Van der Linden 19 hele minuten liet wachten. Pas daarna kwam doodleuk alsnog het verlossende woord: geen ALS.

“Tijdens die lange minuten kon ik die vent wel achter zijn bureau vandaan trekken”, zegt Van der Linden. “Maar dat doe je niet, want je hebt nog een belangrijke uitslag te goed. En het gekke is dat je daarna zo opgelucht bent, dat je hem wel kunt zoenen en hem dus ook niet meer aanspreekt op zijn gedrag. Hij had tenminste even moeten zeggen: ‘Excuses, ik moet dit telefoontje aannemen, maar maakt u zich geen zorgen, want u heeft geen ALS.’ Ik heb vaak het idee dat een behoorlijk deel van de artsen niet in de gaten heeft wat er op zo’n moment in de patiënt omgaat. En dan denk ik: jongens, loop even naar de Blokker en koop voor een euro een spiegeltje; behandel de patiënt zoals jezelf behandeld zou willen worden. Zo moeilijk zou het niet moeten zijn; de gewone huis-, tuin- en keukenpsychologie van het fatsoen. Sla er de Bijbel, de Koran en de Thora op na en je leest deze kern: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Veel duidelijker kan het niet, maar kennelijk is het zeer moeilijk in de praktijk te brengen. Niet alleen voor artsen, voor bijna iedereen. Ook voor mij als interviewer, moet ik bekennen. Maar in de arts-patiëntrelatie is het wel extra belangrijk.”

‘Jongens, loop even naar de Blokker en koop voor een euro een spiegeltje; behandel de patiënt zoals jezelf behandeld zou willen worden’

Een van de eerste groepen zorgprofessionals die Van der Linden desgevraagd onder zijn hoede nam, was een groep medisch specialisten, verbonden aan de Orde (tegenwoordig Federatie Medisch Specialisten: FMS). “Het siert ze dat ze mij vroegen”, zegt hij. “Want ik ben kritisch, vooral met betrekking tot die beroepsgroep en haar wijze – gemiddeld! – van communiceren. Het thema was: Pers & Specialisten. Altijd een dankbaar onderwerp, want die dokters balen terecht van het beeld dat geregeld van hen wordt geschetst door de media en de media balen omgekeerd evenredig van het onvermogen bij artsen om gewoon met hen te praten. Ik ben met ze gaan werken zoals ik eigenlijk altijd doe: eerst wat theoretische kennisoverdracht (maar met gesprekstechniek alléén bereik je nooit het echte contact), daarna een aantal oefeningen, om ten slotte af te sluiten met intensieve individuele gesprekken, waarin ik ze bijvoorbeeld vroeg naar hun eigen leven en de samenhang daarvan met hun werk. Jezelf begrijpen is zo belangrijk. De reacties zijn eigenlijk altijd positief en dat was ook bij de Orde zo. Al zit er altijd wel een dokter tussen die zoiets heeft van: ‘Leuk, maar het zal mijn tijd wel duren’.”

Met wapengekletter

Zelf heeft Van der Linden er naar eigen zeggen, lang over gedaan om van ambitieuze en drammerige journalist te groeien naar een gesprekspartner die vanuit oprechte nieuwsgierigheid en mét empathie de interviewkandidaat tegemoet treedt en zo de mooiste verhalen maakt. “Natuurlijk zat de meer begripvolle Frénk van tegenwoordig er al vanaf de eerste seconde in”, vertelt hij. “Maar de gepolariseerde, maatschappelijke context waarin wij werkten en ook mijn eigen ambitieuze aard, beïnvloedden me nog enorm. Ik begon eind jaren zeventig in de journalistiek. Het was destijds onvoorstelbaar dat Van Agt, Den Uyl en Wiegel gezamenlijk in een kabinet zouden plaatsnemen. De tegenstellingen waren gigantisch. Iedereen verschanste zich in zuilen. Ik knalde, zoals gezegd, met wapengekletter op elke politicus af. En ze moesten kost wat kost ‘gebroken’ worden. Daarnaast wilde ik per se gezien worden. Het was godsonmogelijk om zo objectieve journalistiek te bedrijven. En hoewel ik spraakmakende verhalen maakte, en op het schild werd gehesen, deed ik het dus niet goed genoeg. Het duurde behoorlijk lang voordat ik dat onder ogen kon zien.”

‘Iedereen mag tegenwoordig onzeker zijn, behalve rechters en artsen’

Zit daar misschien een verbindende overeenkomst tussen de jonge Van der Linden en artsen, die als groep toch ook gepercipieerd worden als uiterst ambitieus en met hoge verwachtingen van zichzelf? Van der Linden: “Hoe zei Willem Kloos het ook alweer? ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten…’ Dat zou mee kunnen spelen, maar ik denk dat het ingewikkelder is dan dat. Dat was het bij mij in ieder geval wel. Vergeet niet dat alle mensen gelaagd zijn. Niemand is eendimensionaal. Zo speelt bij zorgprofessionals in het algemeen en bij artsen in het bijzonder ook mee dat zij eigenlijk niet onzeker ‘mogen’ zijn. Dat onderscheidt ze van bijna alle andere beroepsgroepen. Iedereen mag tegenwoordig onzeker zijn. Politici, docenten, journalisten
en zelfs politieagenten mogen in het openbaar tot op zekere hoogte hun kwetsbaarheid en onzekerheid laten zien. Iedereen. Behalve rechters en artsen. Op hen moeten we kunnen bouwen en zij moeten met een ‘oordeel’ komen. Dat maakt het handelen, en dan bedoel ik dus niet het vakinhoudelijk handelen, ingewikkeld: je móet zeker van je zaak zijn.”

Een andere factor die Van der Linden noemt als het gaat om de vraag waarom artsen het lastig vinden om tegen de patiënt te zeggen dat ze iets moeilijk vinden of niet weten, is dat er sprake lijkt van het niet willen ondergraven van de eigen autoriteit. “Artsen hebben in grote meerderheid de oprechte drijfveer om anderen te helpen”, stelt hij. “Tegelijkertijd mogen ze zichzelf niet te veel verbinden. Dat brengt ze in een spagaat. Tel daarbij nog eens de financiële limieten op die men van buitenaf opgelegd krijgt, en dan begrijp je wel dat ze niet altijd heel lang blijven zoeken naar wat misschien een speld in een hooiberg is en vrij stellig zijn in hun diagnosen. En als ze de meeste lichamelijke oorzaken uitgesloten hebben, is het al snel psychisch. Vaak terecht, soms volledig onterecht. Mijn ALS-achtige klachten werden destijds ook zo verklaard. Terecht trouwens. ‘Uw moeder is overleden, u bent gescheiden, uw zus heeft een kind verloren en u werkt te hard’, zei de neuroloog. ‘Ik weet niet wat u mankeert, maar wel dat het geen ALS is. Stop met 80 uur per week werken.’ De man had gelijk, hij had alleen een cursus communicatie nodig.”

Ondoorgrondelijk en gelaagd

Van der Linden werkt graag met zorgprofessionals. Hun wereld boeit hem en is voor iedereen relevant. Zelf ging hij verschillende keren op eigen initiatief naar diverse psychologen. In de perioden rond zijn twee echtscheidingen en ook toen hij last had van de scheiding van zijn eigen ouders, die veertig jaar een koude oorlog uitvochten voordat ze de strijdbijl begroeven. “Ik heb weinig vertrouwen in de op Freud gebaseerde analyse-psychologie”, zegt hij. “Mensen zijn ondoorgrondelijk en gelaagd en er spelen altijd heel veel factoren mee, ook biologisch-genetische. Ik kan dus niks met therapeuten die alles verklaren vanuit seksuele driften of de vroegste ontwikkeling. Die het rood in de doeken van een schilder verklaren door te zeggen: ‘Dat komt doordat uw vader u vroeger tot bloedens toe sloeg’. Ik chargeer, maar je begrijpt wat ik bedoel. Ik heb acht psychologen leren kennen en tegen zes van hen zei ik al snel: toedeledokie. Maar die andere twee – onder wie die ene van mijn APK – zijn echt ontzettend goed. Zo veel wijzer dan ik.”

‘Zorgprofessionals lijken niettemin verdacht veel op gewone mensen’

Frénk van der Linden, die op 25 november tijdens Arts en Auto LIVE de dagvoorzitter is en ’s middags ook zelf het podium betreedt om twee bekende Nederlanders te bevragen over de persoonlijke grenzen die zij hebben verlegd, heeft dus nogal uitgesproken ideeën over zorgprofessionals. “Maar ze lijken niettemin verdacht veel op gewone mensen”, zo stelt hij. “Zoals in elke beroepsgroep is er 10 procent die vooral met zichzelf bezig is en dus niet geschikt voor het vak. Daarnaast is er ook 10 procent die ambachtelijk tot de absolute top behoort en beschikt over een groot invoelingsvermogen. De resterende 80 procent is volgens mij quite alright. Alles bij elkaar een mooie score. Nu alleen nog dat extra spiegeltje. Daar moesten ze eens wat vaker in kijken. Net als ik.”

Curriculum vitae

Frénk van der Linden (1957) geboren in Hillegom

1977-1980 School voor de Journalistiek, Utrecht

1984 prijs: Het Gouden Pennetje

1998 prijs voor Nederlandse Dagbladjournalistiek (interviews in NRC Handelsblad)

1980-heden journalist, redacteur, auteur, programma- en documentairemaker (voor diverse omroepen)

1980-heden vele honderden interviews onder anderen met Johan Cruijff, Beatrix, Theo van Gogh, Herman Brood en Freddy Heineken

1993-heden docent, trainer, dagvoorzitter

2000-heden presentator Kunststof, NPS Radio1

2017 boek: Onder Hollandse helden

 

 

Delen