Zomerverhalen – Ester Naomi Perquin

Een goede heks, een relaxte rijinstructeur, een gidsende kok en een oplettende receptionist. Vier bekende Nederlandse auteurs schreven, speciaal voor u, een kort verhaal over een bijzondere herinnering. Deze aflevering: Ester Naomi Perquin.

Tekst: Ester Naomi Perquin  

Het halve werk

Ester Naomi Perquin (Utrecht 1980) volgde schrijfonderwijs in Amsterdam en werkte jarenlang als gevangenbewaarder om die studie te bekostigen. Zij schreef gedichten en columns en werd in 2017 voor twee jaar benoemd tot Dichter des Vaderlands. Haar laatste dichtbundel Meervoudig afwezig (2017) werd bekroond met de Prijs van de KANTL voor Poëzie 2019.

Ik moet toegeven: de eerste keer dat hij voor kwam rijden, schrok ik behoorlijk. Joop was me door mijn vorige rij-instructeur, die het na bijna twee jaar en twee examens wel voor gezien hield, aangeraden als ‘bij uitstek geschikt voor de allerlastigste gevallen’. Hij was, zo werd me verteld, een tikkeltje onorthodox. ‘Er zijn wel mensen gillend bij hem uit de auto gesprongen.’ Maar veel keus had ik niet, als allerlastigst geval. Of, zoals mijn instructeur die laatste les verzuchtte, ‘we moeten allemaal verder in het leven’. Daarna had hij me een hand gegeven. ‘Veel succes.’ Toen hij wegreed, zag ik aan zijn opgeluchte gezicht dat het gewicht van twee jaar tijdverspilling van hem was afgegleden. Hij kon weer verder in het leven. 

Een week later reed Joop voor. Hij opende het portier van zijn bruine, wat haveloze leswagen en begon luid kreunend, omhuld door shagdampen, uit zijn stoel omhoog te komen. Er waren diverse pogingen voor nodig: half-schommelende bewegingen die lijnrecht tegen de zwaartekracht indruisten. Maar toen hij uiteindelijk naast de auto stond, was hij bepaald indrukwekkend. Een kruising tussen een gebergte en een gepensioneerde rocker. Zijn borstkas en buik, omspannen door een grauwzwart T-shirt, waren reusachtig, zijn armen en bovenbenen hadden de breedte van een autostuur en zijn wijkende haargrens liep aan de achterzijde uit in een lange, grijze paardenstaart. Hij keek me monsterend aan en blies een rookwolk uit. ‘Geen zorgen’, zei hij, ‘ik laat altijd een raampje open, dus je longetjes blijven gezond.’

Al snel werd mij duidelijk dat Joop er inderdaad een geheel eigen benadering van lesgeven op nahield. Zo waarschuwde hij mij, tussen het rollen van shaggies door, om vooral niet te lichtvoetig met de rem om te gaan. ‘Kijk, je remt, of je remt niet’, lichtte Joop toe. ‘En deze rem heeft een alles-of-nietskarakter, zal ik maar zeggen.’ Ik knikte. ‘Ook stilstand vraagt om duidelijkheid’, zei Joop. Dat bleek geen overdrijving. Zo subtiel als ik bij mijn vorige instructeur had leren remmen, ‘dansend op de balans’ – zo onverschillig reageerde deze rem op al te schroomvallige voetbewegingen. Vandaar dat we, dankzij overcompensatie van mijn kant, een paar keer vanuit hoge snelheid abrupt tot stilstand kwamen, waardoor ik met mijn voorhoofd het stuur raakte en Joops paardenstaart jolig over zijn ogen zwiepte, iets wat hij telkens memoreerde door ‘hopsakeetje’ te zeggen. 

‘Ik laat altijd een raampje open, dus je longetjes blijven gezond’

Er volgde tijdens de rit ook een serie zenboeddhistische opmerkingen die niet direct een reactie vereisten, zoals ‘de auto houdt op waar jij begint’ en het nog raadselachtiger ‘elke manoeuvre komt voort uit een beweging’. Ook leerde ik, stilstaand tussen twee paaltjes, een handgebaar om ‘overtollige bagage’ uit mijn hoofd te werpen en bleek Joop te beschikken over een schootformaat whiteboard. Daarop zette hij graag wat golvende lijnen die zijn uitleg kracht bij moesten zetten, waarna hij het ding weer opborg in het handschoenenvakje, naast de shag en een zak chocoladecroissantjes. 

Na die eerste les besloot ik te blijven. Deels omdat ik inmiddels een klein fortuin aan rijlessen had uitgegeven (en leek op de gokverslaafde die vermoedt dat hij alles terug kan winnen als hij maar door blijft spelen) en deels om de onwankelbare rust die Joop uitstraalde wanneer hij naast me zat. Iets wat me nog nooit eerder ten deel was gevallen. ‘Mijn leven ligt in jouw handen’, zei hij. ‘Dat is zo’n tweehonderd kilo.’ Naast hem begon ik me gaandeweg een automobilist te voelen. Een alledaagse, doodgewone bestuurder op wiens fouten niet bijster geschrokken gereageerd werd. ‘Onthoud wel: oranje is niet zozeer een nawee van groen, als wel een voorbode van rood.’ 

 Op een zomerse dag mocht ik voor de derde maal examen doen. Joop parkeerde bij het CBR en haalde uit het dashboardkastje een banaan tevoorschijn, die hij eventjes plechtig voor zich hield, als ware het een religieus voorwerp. Daarna gaf hij hem aan mij, keek me aan en zei: ‘Een banaan is het halve werk.’ 

Die middag haalde ik mijn rijbewijs. Een maand later kocht ik een auto. Joop heb ik nooit meer gezien – ik weet zelfs niet of hij nog lesgeeft. Maar soms, wanneer ik een bocht te scherp neem of weer eens slordig inparkeer, ruik ik een vage shaglucht. Onmiskenbaar. De geur van wezenlijk vertrouwen.

Delen