Zomerverhalen – Özcan Akyol

Een goede heks, een relaxte rijinstructeur, een gidsende kok en een oplettende receptionist. Vier bekende Nederlandse auteurs schreven, speciaal voor u, een kort verhaal over een bijzondere herinnering. Deze aflevering: Özcan – ‘Eus’ – Akyol.

Tekst: Özcan Akyol

Handel

Özcan – ‘Eus’ – Akyol (Deventer 1984) is schrijver en columnist. Zijn romans Eus en Turis waren bestsellers. Dit jaar schreef hij het veelbesproken Boekenweekessay Generaal zonder leger. Als opiniemaker is Akyol geregeld te zien in televisieprogramma’s en te horen op de radio onder andere in het bekroonde Onze man in Deventer.

Op een dag torste mijn moeder mij met grote tegenzin mee naar het St. Jozef Ziekenhuis in Deventer, waar ze iedere doordeweekse avond een afdeling schoonmaakte, zodat mijn vader op een volwaardige manier invulling kon geven aan zijn parttime alcoholisme. Ik was twaalf, een beetje bangig, en tegelijkertijd ook het bevoogdende karakter van mijn moeders opvoeding zat, vooral omdat ze haar twee andere zonen, mijn broers, min of meer had afgeschreven; ze konden doen en laten wat ze wilden.   

We fietsten door de kou naar haar werk. De straten waren donker en mistig. Achter elk raam schenen de lichten van een televisietoestel.

‘Je moet opschieten, anders komen we te laat’, riep mijn moeder. ‘Mag ik in de fietsenstalling wachten tot je klaar bent?’ Ze kneep voor een stoplicht hard in mijn arm. ‘Ben je mal? Buiten het gebouw lopen allerlei ongure types, ze zullen je overvallen als ze de kans krijgen.’ ‘Wat moet ik in dat ziekenhuis doen? Ik hoor daar niet.’

Ze had er geen boodschap aan. Door-dat er niemand thuis was, om uiteenlopende redenen, nam ze me mee naar haar dienst, simpelweg vanwege de vrees dat me iets zou overkomen. 

In het ziekenhuis verbaasde ik me over mijn moeder, die alle beveiligers van de receptie amicaal begroette en drie of vier elektronische deuren met een pas opende waarvan ik niet eens wist dat hij bestond. Deze vriendelijkheid en zelfstandigheid zag ik thuis nooit.

Toen we de andere schoonmaaksters ontmoetten, in de bedrijfskantine, kreeg ik al snel rode koontjes, omdat ze om de beurt in mijn wangen knepen, allemaal met de toevoeging dat ik enorm was gegroeid. Sommige vrouwen droegen een hoofddoek, anders dan mijn moeder.

‘Loop achter mij aan’, beval ze. ‘Op deze ellendige plek ben je ook ter wereld gekomen.’ ‘Ik heb er niet om gevraagd’, antwoordde ik. De sfeer van thuis zat er meteen in. Mijn moeder pakte haar schoonmaakspullen, trok haar werkkleding aan en ging als een bezetene langs alle behandelkamers. Ik keek op mijn horloge van Casio en besloot dat ik zelf iets moest doen om de tijd te versnellen, want het zou allemaal niet opschieten als ik mopperend en met zelfmedelijden achter haar bleef aanlopen.

Eindelijk telde ik een soort van mee

In onze wijk hadden sommige jongens inmiddels een handeltje. De meesten hosselden kleding, maar evengoed was er een groot aanbod aan elektronica. Ik bleef achter op hen, totdat ik die bewuste avond in het ziekenhuis los en vast allerlei dokterspullen zag liggen die ik alleen van televisie kende.

Iedere keer als mijn moeder in een afgesloten ruimte het zweet uit haar gebochelde lichaam werkte, stopte ik iets anders in mijn jaszakken, variërend van hartslagmeters en pipetten tot rubberen handschoenen en flacons met 100 procent alcohol erin. Ik dacht, met mijn kinderlijke brein, dat ik mijn vader misschien ooit een plezier zou kunnen doen met dat laatste. Na twee uur verlieten mijn moeder en ik het ziekenhuis weer. 

In de buurt was veel belangstelling voor mijn handel. Ik begreep dat zelf niet zo goed. ‘Wow’, zei Mehmet. ‘Die spuiten kan ik aan dealers verkopen.’

‘Heb je geen aspirines?’, vroeg een andere vriend. ‘Mijn moeder denkt altijd dat ze ziek is, een stash zou enorm welkom zijn.’ Met mijn opbrengst ging ik naar de cafetaria en kocht ik blikjes cola in de schoolpauze. Een week later moest ik weer met mijn moeder mee. Deze keer sputterde ik niet tegen. De jongens in de buurt begonnen me ‘dokter’ te noemen. Eindelijk telde ik een soort van mee. 

Een maand later lagen mijn broers en ik voor de televisie, terwijl mijn vader bier aan het drinken was op de bank, ongeveer twee meter achter ons. De deur klapte open. De koude lucht stroomde naar binnen. Mijn moeder keek ons allemaal met een bedrukt gezicht aan.

‘Wat heb je gedaan?’, vroeg ze aan mij.

‘Ik ben naar school geweest en heb mijn huiswerk gemaakt.’

‘Je weet best wat ik bedoel, je hebt gestolen. Ze hebben camerabeelden, de mannen van de receptie. Er zijn spullen weg, duur instrumentarium en alcohol van de dokters.’

Mijn broers keken me verwonderd aan, alsof ze zich nu pas bewust werden van het feit dat ik een handlanger van hen kon worden. Mijn vader schraapte zijn keel; hij liet nooit een kans onbenut om te preken. ‘Waarom heb je die alcohol niet aan mij gegeven? Je krijgt straf.’

Het was een kleine gemeenschap. Bovendien woonden veel van mijn moeders collega’s bij ons in de wijk. Daarom wist algauw iedereen wat ik had uitgespookt. Vreemd genoeg werkte dat allemaal statusverhogend. Mijn reputatie groeide. De enige die er blijvende schade aan overhield, was mijn moeder, die er op het werk altijd aan herinnerd zou worden. 

Delen