Zomerverhalen – Splinter Chabot

Een goede heks, een relaxte rijinstructeur, een gidsende kok en een oplettende receptionist. Vier bekende Nederlandse auteurs schreven, speciaal voor u, een kort verhaal over een bijzondere herinnering. Deze aflevering: Splinter Chabot.

Tekst: Splinter Chabot

Goede heks

Splinter Chabot (Den Haag 1996) is programmamaker en tv-presentator en debuteerde dit jaar als schrijver met de succesvolle roman Confettiregen. Hoewel de hoofdpersoon in het boek anders heet, betreft het een autobiografisch verhaal over Chabots coming-out en de weg ernaartoe.

Vanuit het raam in mijn Amsterdamse appartement zag ik dat het pleintje eerder was opgestaan dan de rest van de stad. Of op z’n minst eerder was opgestaan dan de rest van buurt. De bomen stonden in hun vertrouwde houterige houding, de stille stenen hadden zichzelf gerangschikt en de bankjes hadden zichzelf uitnodigend uitgestrekt. Wat betreft het pleintje was de dag al uren geleden begonnen. Nu de mensen nog.

Ik bleef even kijken, wachtend op een gedachte die nog moest komen, maar er nog niet was. De bladeren zaten baldadig en treurloos aan de takken; zij wisten dat ze er de komende periode veilig zaten. De komende tijd hoefden ze niet te vrezen voor verlating. Al was het onoverkomelijk dat versgroen over zou gaan in vermoeidgroen. Maar voor dat verval was het nu nog geen tijd, nu tikte de klok keurig vrolijke uren weg.

Ik moest aan mijn moeder denken. En aan vroeger. Toen ik nog thuis woonde, toen ik nog kniehooggroot was. Ik had twee oudere broers en één broertje. Ik dacht dat we voor altijd samen in één huis zouden wonen. Het was langer geleden dan ik had gewild dat het was. En ik dacht aan wat ik toen dacht te weten en dacht te begrijpen. Toen de wereld klein was, ophield bij de woningen die je aan de achterkant van ons huis, als je op het balkon ging staan, kon zien. Achter die rij huizen, waar andere mensen met ander licht woonde, stopte de werkelijke wereld en begon de fantasie. De grens van het een kan het onbegrensde van het andere zichtbaar maken, realiseerde ik me. Maar die fantasie bestond, zonder dat ik dat wist, ook in ons eigen huis. Als kind dacht ik namelijk dat mijn moeder kon toveren, later leerde ik helaas dat het anders zat. 

Ze is arts. Maar dat woord kende ik nog niet en toen ik het wel kende, had het nog geen betekenis, nog geen grenzen. Nog geen definitie die lang geleden door iemand anders was bepaald. Het woord was nog niet vastgebeiteld in mijn hoofd, maar eerder een samenraapsel van klanken waar ik, net als blokken en ander speelgoed, zelf mee kon spelen. Waardoor mijn fantasie niet blindelings beteugeld kon worden. Wat ik wél wist, is dat mijn mama mij beter kon maken. Daarom was onze mama magisch. Want ze kon toveren. Ons altijd beter maken als we slechter gingen. Soms had ze drankjes. Soms druppels. Pilletjes en pleisters. Een Dahlse heks, maar dan van het goede soort. Wat eng was, haalde ze weg. Ze had geen toverstaf nodig, nee, de magie zat in haar lichaam verstopt. In haar botten en haar spieren. En het meest magische was als ze haar hand gebruikte of een kus gaf.

Ik herinnerde me een voorval. Ik had buikpijn gehad. Of last van mijn knie. Of misschien was het een schaafwond. Enfin, wat het ook was, voor een kinderwereld was het groot leed. ‘Hier’, zei mijn moeder, ‘hier, lieverd, neem dit maar.’ En ik zag hoe ze uit een klein kartonnen, kleurrijk doosje, kleurrijke pillen tevoorschijn haalde. Rood, roze, geel, blauw, groen. ‘Neem deze maar’, zei ze.

Een Dahlse heks maar dan van het goede soort

Ik kreeg een roze pilletje in mijn hand. ‘Slik maar door en de pijn zal vluchten, zo je lichaam uit, en ik zal die pijn vangen en zorgen dat die je nooit meer zal pakken’, zei mijn moeder terwijl ik het pilletje doorslikte en de pijn voelde vluchten. Als kinderen wisten wij: mama kan toveren, mama is een heks, een goede heks.  Later leerde ik dat de kleurrijke pilletjes Smarties waren. Mama had altijd een doosje confettichocolade achter de hand. 

‘Als je botten zwaar gaan, help ik je dragen’, schreef mijn vader voor haar ooit in een gedicht. Nu gaat haar rug zwaar. Niet alleen haar zorgen voor haar kinderen, maar ook de jaren beginnen sporen achter te laten. Haar rug gaat zwaar en lijkt minder te kunnen dragen dan hij zou moeten dragen. Alsof er in een machine materiaal moet worden vervangen. Maar materiaal in een moedermachine vervangen, dat gaat niet. 

Het moment is aangebroken dat ik zo graag voor haar zou willen toveren. Dat ik haar een kleurrijk pilletje kan geven. Zodat ze weer ongeremd kan huppelen. Maar ik ben te groot geworden, heb te veel geleerd en begrijp te veel waardoor ik dat niet meer kan doen. Ik leerde langzaam dat zelfs magie grenzen kent. En toveren soms alleen in boeken bestaat. 

Opeens vloog de gedachte waarvan ik niet wist dat ik die zocht, bij me naar binnen. Tien getallen. Het telefoonnummer van mijn moeder. Als een spreuk. Vandaag mogen we toch toveren. Ik pakte mijn mobiel en typte de spreuk in. Het enige nummer dat ik uit mijn hoofd ken. Het recept wat ik kon voorschrijven.

 Heel even haar rug versterken, haar bellen, en zelf even toveren. 

‘Dag lieverd’, hoorde ik onvermoeid aan de andere kant van de lijn. En ik wist het weer. Goede heksen bestaan. En die worden arts. Niet andersom. 

Delen