Bloeddruk
Het bloeddrukmanchet wordt om mijn arm bevestigd en ik ben officieel omgedoopt tot patiënt. Het duurt drie seconden voordat mijn medestudent de band weer verwijdert. Hij zat verkeerd om. Poging twee is succesvol. De arts in spe pakt mijn pols en begint het manchet op te pompen. Langzaam worden mijn bloedvaten dichtgedrukt en zie ik de bloeddrukmeter oplopen. “Ik denk dat-ie nog strakker moet”, zegt de toekomstige dokter vertwijfeld. Ik knik braaf, maar begin mentaal de tuchtzaak te plannen voor het geval ik straks mijn arm verlies. Nadat ze de precieze meting heeft gedaan, valt er een stilte die normaal gesproken een slechtnieuwsgesprek inleidt. “Nou?”, vraag ik uiteindelijk. Mijn medestudent kijkt naar de meter. “125 over 75? Kan dat?” “Denk het wel.”
De arts geeft mijn stethoscoop terug en speelt zelf de patiënt. Mijn beurt. De ruwe meting gaat goed, maar het tweede deel is verreweg het moeilijkst. Ik luister met een concentratie die past bij wetenschappers van de NASA die de eerste signalen van een buitenaardse planeet binnenkrijgen. Rond 120 denk ik dat ik iets hoor. Rond 110 weet ik zeker dat ik iets hoor. “115 over 80”, vertel ik mijn medestudent met gespeeld zelfvertrouwen.
Een week later zitten we bij een oersaaie lezing over de gezondheidszorg. Een vriendin stoot mij aan. “Kun jij je voorstellen dat al deze mensen straks arts worden?” Opkijkend van mijn boek staar ik naar de zaal. De helft van de studenten zit spelletjes te spelen op hun laptop. Een groot deel heeft zijn telefoon vast. Achterin verlaten mensen de ruimte. Niemand lijkt geïnteresseerd. Maar dan herinner ik me de absolute concentratie tijdens de les bloeddrukmeten. De bijna eerbiedige stilte bij de eerste demonstratie van de docent. De wens om het opnieuw te proberen, ook al was het zes uur ’s avonds. “Ja”, antwoord ik uiteindelijk. “Ja, dat kan ik me wel voorstellen.”