Bond in het sommerhus
De zomer begon vroeg dit jaar, drie zonnige weken lang in een sommerhus aan zee. Zo’n vakantiewoning in Denemarken is bijna altijd in privé-eigendom, en dat zou natuurlijk een bezwaar kunnen zijn. Als huurder heb je geen behoefte aan opdringerige reminders aan de persoonlijke smaak van iemand anders, maar in de praktijk valt dit erg mee. Meestal wordt de inrichting redelijk anoniem gehouden, met weinig tot niets dat iets verraadt over wat voor mensen de eigenaars zelf zijn. Behalve dan, soms, één ding.
En dat is natuurlijk de boekenkast. Of vaker: die ene plank met boeken. ‘Je bent wie je leest’ is misschien overdreven. Maar iets over mensen zéggen, dat doen hun boeken wel. En het eerste waar ik dan altijd op let, is: staan er ook Engelstalige boeken bij? Omdat je zo in elk geval een heldere indicatie krijgt van het (opleidings)niveau van die eigenaars.
Maar ook: omdat er altijd de kans is dat je stuit op verrassingen; op iets dat je zélf graag wilt lezen. Meestal valt dit tegen, en zijn er in zo’n sommerhus alleen maar Deenstalige boeken, of hooguit iets in het Engels (of Duits) dat de moeite van het lezen niet waard is. Maar heel soms valt dit niet tegen, zoals deze afgelopen keer. Zo’n twee meter boeken, waarvan zeker een derde in het Engels, en waarvan ik er daar drie heb gelezen – een historisch record.
Niet gelezen, alleen al omdat ik zelf geen Deens kan, was een boekje met als titel Det Gode Samfund, een vergelijkende analyse van het Deense en het Zwitserse model van verzorgingsstaat. Een publicatie van een soort dat wordt gelezen (en geschreven) door hoogopgeleide professionals. Maar dat verder wel vragen opriep naar de leeftijd van de eigenaars. Want deze uitgave blijkt uit 2013, terwijl alle Engelstalige boeken die er stonden uit een compleet ander tijdperk waren.
Niet toegekomen ben ik aan Take a Girl Like You van Kingsley Amis, in zo’n vintage Penguin-editie uit begin jaren zestig van de vorige eeuw. Ook laten liggen heb ik The Flight from the Enchanter van Iris Murdoch – nóg meer vintage, want al uit 1956. En wat ik ook maar niet heb gelezen, was How to Save Your Own Life van Erica Jong uit 1977 (is er nog wel iemand die weet wie zij is?).
Maar wat ik óók vond, was een boekje uit 1982 over The Who, door rockjournalist John Swenson, met als goedgekozen titel The Who. En hoewel ik natuurlijk Pete Townshends recente autobiografie Who I Am heb gelezen, vond ik in deze vroege biografie van ‘Britain’s Greatest Rock Group’ (zelf vind ik: op de twee na grootste) veel voor mij nieuwe feiten en inzichten.
Maar de echte verrassing op die Deense boekenplank waren twee pockets van Ian Fleming: Live and Let Die en Thunderball. Ook deze allebei zwaar vintage, uit begin 1963 en 1964. Maar ook toen al de zoveelste herdruk. Oorspronkelijk dateren ze uit 1954 en 1961, maar raakten later opnieuw veelgevraagd in de slipstream van de verfilmingen van Flemings boeken (eerst Dr. No in 1962, een jaar later gevolgd door From Russia with Love).
Zelf heb ik weinig met de huidige generatie James Bond-films. Te veel actie en te weinig plot, en een James Bond die helemaal niet op James Bond lijkt. Maar ook die échte Bond-films, van een halve eeuw geleden dus, vallen bij (her)bekijken tegen. Als ‘verhalen’ komen ze onvoldoende serieus over, en de special effects zijn te gedateerd; en wat vooral overheerst is parodie en humor, van een achteraf bezien weinig geïnspireerde variant.
Maar aan de oorspronkelijke James Bond-boeken van Ian Fleming zelf is helemaal niets humoristisch – een groot verschil met die eerste generatie verfilmingen. Ze zijn geschreven in een tijd waarin de Koude Oorlog een dagelijkse en bedreigende realiteit was. En de nuchtere onvoorwaardelijkheid, zonder ook maar de minste neiging tot morele relativering, waarmee Fleming het ultieme Kwaad neerzet dat de Sovjetunie was, valt ook nu – nog steeds – alleen maar te prijzen.
Dat laatste geldt niet voor racistische passages in Live and Let Die, waarin James Bond het moet opnemen tegen een zwart-Amerikaanse bende handlangers van Moskou. Dit zullen we dan maar toeschrijven aan de periode waaruit dit boek dateert, eerste helft jaren vijftig dus, toen dit soort dingen nog best normaal was. En gelukkig staan hier nog weer andere dingen tegenover. Zoals Flemings heldere, directe en pakkende manier van schrijven. Zoals de originaliteit van zijn plots. En zoals het doorlopend commentaar dat Fleming zelf geeft, via de gedachten van James Bond maar ook door zijn eigen inbreng als verteller met een autonome stem, op de snelle veranderingen – sociaal, cultureel, technologisch – van zijn tijd. Dit doet hij origineel, onbevangen en scherpzinnig, en voor mij smaakt dit naar nog meer.
Twaalf James Bond-romans heeft Ian Fleming geschreven, gepubliceerd in de jaren 1953 tot 1965. Twee daarvan dus nu gelezen, nog tien te gaan – gelukkig is de herfst nog ver.