Chuck Berry
Zelfs niet-liefhebbers van het genre is het misschien opgevallen, in de headlines van de necrologieën: met Chuck Berry is niet zomaar een rockster overleden, maar de meest oorspronkelijke van allemaal. De vader van de rockmuziek, de uitvinder, de eerste, de meest invloedrijke en geïmiteerde, de door collega’s meest bewonderde.
Maar wacht even, zullen sommige wel-liefhebbers misschien denken: die allereerste was toch Elvis Presley? Nee. Zonder af te doen aan de grootheid van The King: een Chuck Berry was hij niet. Elvis schreef zelf geen eigen materiaal; was alleen maar zanger en nauwelijks instrumentalist; en produceerde een oeuvre waarvan je wel kunt zeggen dat het commercieel heel succesvol was maar niet dat de artistieke impact ervan zijn eigen loopbaan heeft overstegen. (En o ja: Elvis werd maar 42, en Chuck een welverdiende 90, maar dat staat hier verder los van.)
Zonder af te doen aan de grootheid van The King: een Chuck Berry was hij niet
Wat Chuck Berry nou voorál zo groot maakte, daarover verschillen de accenten die je tegenkomt in wat nu over hem geschreven wordt. Zijn persoonlijke leefstijl, die meer ‘rock ‘n’ roll’ was dan die van alle andere rocksterren bij elkaar – en die hem drie keer in de gevangenis deed belanden. Zijn pionierswerk, vanaf 1955 (Maybellene), als performer die zélf zijn iconische hits schreef, een decennium voordat dit in rockmuziek de norm zou worden. Al die covers van zijn songs waarmee latere groten hun loopbaan begonnen, The Beatles en The Rolling Stones voorop.
En zijn teksten natuurlijk, een onderwerp apart, die veel verder en dieper gingen dan alleen maar wat liefde en bijbehorende zoetsappigheid. En die ook in woord meteen duidelijk maakten wat rockmuziek onverbiddelijk zou gaan worden: de soundtrack van een nieuwe tijd, waarin het dankzij die nieuwe uitvinding die welvaart heette, voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid leuk was om te leven en – vooral – om op te groeien.
Allemaal waar, en allemaal belangrijk. Maar mijzelf spreken in Chuck Berry’s legacy twee andere dingen het meeste aan. Toen Chuck begon, heette hij nog geen Afro-American, en evenmin al ‘black’ (ook dat zou pas een decennium later komen). Hij was toen gewoon nog een negro (en vaak genoeg nog iets anders ook). Om dan, vanuit die achtergrond, eigenhandig een genre muziek te bedenken dat uitsteeg boven rassenidentiteit, en ook een blank publiek wist te bereiken, was een prestatie van historisch kaliber.
Om als ‘negro’ eigenhandig een muziekgenre te bedenken en een blank publiek te bereiken was een prestatie van historisch kaliber
Hier zit tegelijk ook een stuk tragiek. Rond 1970 zat Chuck Berry’s reputatie in een neerwaarts traject, dat nooit meer goed is omgebogen. Voor een deel had dit te maken met kortzichtige keuzes die hij zelf graag maakte. Maar er was ook iets veranderd aan de rockwereld als zodanig. Eind jaren vijftig was rock ‘n’ roll nog een mix van zwart en blank. Maar een decennium later was datgene dat intussen rock was gaan heten, een bijna exclusief blanke aangelegenheid geworden.
Dat laatste was niemands persoonlijke schuld, en zeker geen raciaal complot, maar gewoon hoe dingen zijn gelopen. Pas afgelopen jaar is dit voor het eerst goed beschreven en onderzocht, door muziekcriticus Jack Hamilton, in Just Around Midnight – Rock and Roll And the Racial Imagination. Een boek dat ik iedere geïnteresseerde kan aanbevelen. Maar wat Hamilton over speciaal Chuck Berry te zeggen heeft, staat gelukkig ook al te lezen in een artikel dat hij afgelopen zondag schreef voor Slate, met als kop – vanzelfsprekend – ‘Roll Over, Beethoven’, en met als onderkop ‘Chuck Berry didn’t just invent rock and roll. He perfected it’.
Jack Hamilton schrijft in dit in memoriam niet alleen over Berry als voorbeeld van Afro-Amerikaanse moed en dadendrang, maar ook over het tweede element in leven en werken van Chuck Berry dat, in mijn ogen, het meeste gewicht heeft. En dat in de kern valt terug te brengen tot ‘het grootste intro in de geschiedenis van rock ‘n’ roll’: de opening, in Chucks eigen gitaarspel, van Roll Over Beethoven in 1956. (Twee jaar later nóg iconischer herhaald in Johnny B. Goode.)
‘Any consideration of Chuck Berry’, schrijft Jack Hamilton, ‘starts there, with that burst of notes – I count 35 of them, whizzing by in a cool 6 seconds (…) Listen closely enough, and you’ll hear an entire generation of young people, in the U.S., England, and elsewhere, informing their piano teachers that they’ve decided to switch to electric guitar.’
Want als iets de essentie is van rockmuziek, vanaf Chucks debuut tot aan de dag van vandaag, dan is het wel dat primaat van de elektrische gitaar. Vergeleken hiermee is al het overige bijzaak. ‘Chuck Berry: one of the only musicians with a genuine claim to be the founder of a genre’, schrijft de Engelse muziekwetenschapper Adam Lehr voor The Conversation, nog een artikel dat ik aanbeveel. Wat Chuck Berry heeft gedaan, schrijft deze auteur, was het eigenhandig produceren van ‘the template for the rock guitar solo’. Ik voeg hier zelf zonder aarzeling aan toe: en tekende hiermee voor de grootste artistieke verrijking die de 20ste eeuw ons heeft gebracht.