Dat 0-woord maar beter vermijden
Het was een onvervalste lezershit, afgelopen week op LinkedIn. ‘Why Victoria Beckham Is Not A Successful Entrepreneur’, schreef Gene Marks, prominent Amerikaans business consultant én columnist (onder meer in The New York Times). Strekking van zijn betoog is dat weliswaar niks valt af te dingen op het zakelijk succes van Beckhams in 2009 gelanceerde modelijn, met een jaaromzet die sindsdien groeide naar 30 miljoen dollar. Maar dat dit niet vanzelf betekent dat zij ook een succesvol ‘ondernemer’ is. Want een echte entrepreneur, een echte ondernémer, herken je in de eerste plaats aan het grote persoonlijk risico dat iemand neemt. Door al je middelen, al je (spaar)geld, al dan niet aangevuld met een gedurfd of zelfs roekeloos krediet, te stoppen in een onvoorspelbaar avontuur met mogelijk fatale afloop.
Dat is natuurlijk niet het verhaal van Victoria’s modebedrijf. Zij was op voorhand al schatrijk: als Spice Girl, en als vrouw van David. Voeg hierbij haar naamsbekendheid, en haar enorme netwerk van goedgezinde mede-investeerders en adviseurs. En je moet vaststellen dat haar persoonlijk financieel risico van relatief bescheiden omvang was. Geen ondernemer dus, maar gewoon, in de woorden van Gene Marks, een ‘competent businesswoman’.
Je kunt hierover je schouders ophalen: semantische haarkloverij, misschien wel jaloezie. Ook weerwoord bleef trouwens niet uit, opnieuw op LinkedIn, van iemand die in Beckham juist wel een ondernemer ziet. Toch kan ik mij dat gevoel wel voorstellen. Van een zekere ergernis als iemand een prestigieuze prijs krijgt toegekend, zoals Victoria als nieuwe Britse ‘ondernemer van het jaar’, als voorlopige bekroning van een leven en loopbaan waarin in eerste instantie toch vooral dingen kwamen aanwaaien. Vooral natuurlijk dat succes bij de Spice Girls, toch vóór alles een kwestie van toeval en geluk en nauwelijks van bijzonder persoonlijk talent. (Ook binnen de wereld van de popmuziek bestaan levensgrote verschillen in ‘meritocratisch gehalte’ van behaald succes.)
Ook ik verbaas mij soms over de vanzelfsprekendheid waarmee het etiket van ‘ondernemer’ wordt geplakt, ook door veel media, op mensen die vooral goed zijn in het als zodanig poséren. Zonder alle topbestuurders van grote ondernemingen over één kam te willen scheren: er zijn daar toch echt genoeg onder, die vooral op zo’n comfortabel en lucratief kussen zijn beland door geboorte binnen het juiste milieu, en door de bijbehorende netwerken van vrindjes en old boys. Die gewoon in (mega)salarisdienst werken, en dus niet voor eigen rekening en (vooral) risico. En die weinig andere drijfveren hebben dan zichzelf zo extreem mogelijk te willen verrijken, liefst op kosten van de aandeelhouders; met altijd die prettige zekerheid van een super-platina vertrekpremie mocht je de zaak nou écht verprutsen.
En vanuit dit licht verbaas ik mij soms óók over de manier waarop dat concept van ‘ondernemen’ soms wordt toegepast op de zorg. En dan vooral op medische professionals, speciaal artsen, die niet in loondienst werken en dus ‘zelfstandig’ zijn. En die daarom vanzelf worden omkleed, door henzelf of door anderen, met een retoriek van ‘ondernemerschap’. Natuurlijk is hun wereld onvergelijkbaar met die van de hierboven genoemde entrepreneurs-zonder-risico uit het ‘grote bedrijfsleven’. De doorsnee arts is een hardwerkend en eerlijk professional. Maar ondernemer?
Dat blijft een verraderlijk beladen woord, in méér dan een gevoelsmatige richting. Je hebt die positieve connotatie, met primair ‘heroïeke’ associaties. Maar is het dan niet ietsje te veel eer om die term ook in de mond te nemen bij persoonlijk-zakelijke risico’s die toch duidelijk beperkt en overzienbaar zijn? En als zakelijke paden worden gevolgd, toch heel gangbaar in de medische wereld, die al lang en breed door anderen/voorgangers zijn verkend, betreden, beproefd?
En omgekeerd is het toch zeker niet zo dat artsen die werken in loondienst, bijvoorbeeld bij een Academisch Medisch Centrum, hierdoor vanzelf ook minder ‘ondernemend’ zijn, in de bredere betekenis van het woord; dus minder initiatiefrijk, innoverend, ambitieus.
Maar er is ook een negatieve connotatie. Vanwege al dat zelfverrijkers-volk, vooral buiten de medische wereld, dat er voor zorgt dat er aan ‘ondernemer’ ook een stuk slechte reputatie kleeft, dat mensen die zelf in een eerlijke professie zitten maar beter kunnen mijden.
Maar wat dan wel? ‘Zakenvrouw’ (of -man), zoals Victoria Beckham volgens Gene Marks het best kan worden omschreven, klinkt evenmin heel aantrekkelijk. Natuurlijk: als zelfstandig medisch professional heb je je om meer dingen te bekommeren dan alleen de strikt inhoudelijke kant van het werk. Logistiek, personeel, administratie, financiën: ook dat moet allemaal goed op orde zijn, al dan niet met hulp van competente dienstverleners en adviseurs. De ‘zakelijke’ kant dus, kan je inderdaad zeggen, van de professionele werkzaamheden.
Maar hieraan optimaal aandacht besteden, maakt je nog niet tot, in de eerste plaats, een ‘zakenpersoon’. En ook in een context van niet-zelfstandigheid heb je trouwens met dit soort aspecten te maken. Bijvoorbeeld als professional in loondienst, of als manager of bestuurder bij een non-profit organisatie.
Bestaat er wel één goed woord dat hier uitkomst kan brengen? Daar ben ik eerlijk gezegd nog niet uit. Maar ‘ondernemer’? Ik dacht van niet, ook al vanwege nog één laatste punt. Want jezelf niet langer meer ondernemer noemen, of door anderen zonder tegenspraak láten noemen, biedt meteen ook verlossing uit een bizar spagaat. ‘Ondernemer’ willen zijn is één ding. Maar tegelijk, zoals uit ieder onderzoek onder artsen weer blijkt, in overgrote meerderheid tegenstander zijn van ‘marktwerking in de zorg’ – het is en blijft lastig uit te leggen.
2 reacties
Beste Flip,
“Ondernemer” is nou eenmaal een ruim gekwalificeerd woord. De fiscus komt al vrij snel tot de conclusie dat “niet in loondienst” dus ondernemerschap impliceert. Ik heb er niet zo’n moeite mee om iedereen die niet in loondienst is (of in loondienst is van een eigen onderneming) ondernemer te noemen. De rest is semantiek.
De discussie over de vraag in hoeverre vrijgevestigde artsen “echte” ondernemers zijn, is daarom betekenisloos. De omgekeerde vraag is relevanter: Wat zijn vrijgevestigde medisch specialisten dan wèl als ze geen ondernemer zouden zijn?
Bedenk dat
• hun inkomen meebeweegt met de hoeveelheid werk die ze doen (dus zeker niet alleen met de omzet van het ziekenhuis),
• hun facturen soms onbetaald blijven (bijvoorbeeld als een verzekeraar een vormfout ziet of een patiënt zijn eigen bijdrage niet kan betalen),
• ze meestal vooraf veel geld moeten neerleggen om in een maatschap opgenomen te kunnen worden,
• maatschappen vaak mensen (ondersteuners, chefs-de-clinique) in dienst hebben, en bovendien
• soms ook dure apparatuur (zoals radiologie- en functie-apparatuur) in eigendom hebben en gebruiken voor hun patiëntenzorg.
Kennen we werkers in loondienst waarvoor dit soort dingen gelden?
En je laatste punt: Medisch specialisten zijn in overgrote meerderheid karakteristieke zelfstandige beroepsbeoefenaars. Ze zijn absoluut niet ongekwalificeerd tegen marktwerking, zie ook het door niemand ter discussie gestelde ondernemerschap van de meeste huisartsen. Ze delen slechts (in loondienst of vrijgevestigd) een universele afkeer van partijen die zich om anders dan medische redenen in de relatie tussen hun patiënt en henzelf trachten te worstelen.
Ivo Knotnerus
17 november 2014 / 11:31Beste Ivo,
Nog eind 2012 publiceerde Medisch Contact de uitkomsten van een onderzoek waaruit bleek dat 69 procent van alle ondervraagde specialisten de marktwerking weer wil afschaffen (en 86 procent van de huisartsen). Nou zegt dit inderdaad nog weinig over wát hiermee nu precies word bedoeld, maar dit is juist één van de punten die ik maak. Semantiek is wel degelijk belangrijk. Woorden en etiketten dragen een soms zware emotionele lading, die een publiek debat kunnen beïnvloeden; en die soms ook, zoals bij het onderwerp ‘marktwerking in de zorg’, een debat kunnen doen verzanden in irrelevanties en rookgordijnen. Vandaag dat ik er eerder al eens voor pleitte, om ook dat ‘M-woord’ uit de zorgdiscussie te bannen: http://nieuw.artsenauto.hamakaserver.nl/wp-content/uploads/2012/07/201109-023-025.pdf
Over de vraag in hoeverre zelfstandig gevestigde artsen nou echt in aanmerking komen voor het predicaat ‘ondernemer’, kan je zonder meer van mening verschillen. Als ik aan ‘ondernemen’ denk, in de positieve zin van het woord, dan denk ik mét Gene Marks toch aan een ander soort van innovatie, dynamiek en risico dan je in de doorsnee specialistenmaatschap tegenkomt. (En wat betreft die fiscale definitie: tja, dan ben ook ik zelf een [media-] ‘ondernemer’; maar toch komt dat woord mij maar moeilijk over de lippen, het klinkt eerlijk gezegd wat protserig.)
Maar er is nog een misschien belangrijker punt, meer onderwerp voor een aparte blog. Er valt in de zorg nog veel te doen op het samenhangende complex van issues als transparantie, kwaliteitsverantwoording, uitkomstbekostiging. De suggestie, ingegeven door het gangbare beleids- en mediavocabulaire, dat de al dan niet onzichtbare hand die dit moet gaan realiseren, het beste kan worden benoemd via het concept van ‘marktwerking’, schept een permanente kans voor open doel voor iedereen die, om redenen van plat eigenbelang of van (politiek) opportunisme, sowieso niks van al dit soort innovaties en hervorming wil weten. Want woorden, nogmaals, hebben een eigen lading. En voor veel patiënten, burgers en kiezers, ook en vooral als die slecht zijn geïnformeerd, hoef je alleen maar dat woord ‘marktwerking’ te noemen, om daarmee – puur door associatie en insinuatie – op voorhand iets te diskwalificeren dat juist wel degelijk positieve overweging verdient.
Vandaar dus mijn idee dat we, in elk geval in de zorg, beter af zijn zónder beladen terminologie als ‘marktwerking’ en ‘ondernemerschap’. Om zo te helpen voorkomen dat een urgente en belangrijke discussie op voorhand de kop in wordt ingedrukt door zij die in de zorg alles bij het oude willen laten.
Flip Vuijsje
17 november 2014 / 12:58