Fignon
Wielrennen en geneeskunde zijn verschillende werelden, maar met onderlinge raakvlakken. Zoals de medische begeleiding van professionals natuurlijk, in meer en minder bona fide varianten. En zoals de enorme populariteit van fietsen, ook op bewonderenswaardig hoog liefhebbersniveau, binnen de (para)medische professies.
Maar één ding is wielrennen niet: een sport met juist in de wereld van hoger onderwijs een kweekvijver voor kampioenen op het hoogste niveau. Anders dan bij roeien, hockey, sommige takken van atletiek, kom je in het professionele wielrennen nauwelijks hoger opgeleiden tegen.
Eén uitzondering is natuurlijk onze eigen Maarten Ducrot. Afgestudeerd psycholoog. Maar ook vijfvoudig deelnemer aan de Tour de France, met als uniek hoogtepunt zijn overwinning, op 7 juli 1985, in de etappe van Straatsburg naar Épinal. En sindsdien een vertrouwde, prettige en deskundige aanwezigheid als wielrencommentator bij de NOS Studio Sport.
Maar deze blog gaat over iemand anders, de enige man ooit die in het professionele wielrennen bekend stond als ‘Le professeur’. Die bijnaam kwam voort uit een mengeling van factoren. Zoals: hij droeg altijd een bril. Alleen dit al maakte Laurent Fignon tot een buitenbeen in het peloton. Natuurlijk waren nog wel andere uitzonderingen op dit punt, met (toevallig) een hoge concentratie Nederlanders – denk aan Jan Janssen, Jan Raas en Gerrie Knetemann. Bij maar Fignon kwamen hier nog andere dingen bij. Zoals zijn opvallende, lange en lichtgevend-blonde haar. Zoals zijn pioniersrol als drager van een hoofdband, met later zelfs een paardenstaart. En zoals zijn persoonlijke achtergrond.
Hij werd op 12 augustus 1960 geboren in Monmartre. En hoewel zijn ouders daarna al snel verhuisden naar een deelgemeente zo’n 30 kilometer buiten Parijs, zou hij altijd een reputatie met zich meedragen van ‘Parijzenaar’. Iets wat in Frankrijk al gauw wordt geassocieerd met eigenschappen als eigenwijsheid en arrogantie. In contrast tot de bescheiden en rechtschapen mentaliteit van provincie en platteland, waar traditioneel juist het gros van het peloton vandaan komt.
En dan was er natuurlijk zijn verleden op de universiteit – kort, maar toch. Ook nu nog vind je het overal in aan hem gewijde levensbeschrijvingen: Laurent Fignon kwam uit een intellectueel milieu, en was voordat hij profwielrenner werd ‘student diergeneeskunde in Parijs’.
In werkelijkheid, lezen we in zijn in 2010 verschenen autobiografie, was zijn vader voorman in een fabriek. Dít klopte wel: Laurents ouders wilden voor hun zoon boven alles dat hij ging studeren. Maar Laurent zelf wilde vanaf ongeveer zijn zestiende maar één ding: wielrennen. Hij slaagde weliswaar voor zijn eindexamen middelbare school, maar met zulke magere cijfers dat hij eerst een soort van universitair aanloopjaar moest doen om te kunnen worden toegelaten tot een echte academische studie van zijn keuze.
Zo’n keuze leefde ergens wel in zijn achterhoofd. In geval het met wielrennen niks zou worden, schrijft hij zelf, wilde hij later inderdaad ‘dierenarts of ornitholoog’ worden. Maar al voordat zijn eerste jaar aan de Université Paris-XIII ten einde was, hield Laurent Fignon het hoger onderwijs voor gezien. En stortte zich, met groeiend succes en al snel veel overwinningen, voor honderd procent op het wielrennen. Eerst in de wereld van junioren en amateurs, maar vanaf 1982 als beginnend professional in de fameuze Renault-ploeg van directeur sportif Cyrille Guimard en onbetwist kopman Bernard Hinault.
De rest is intussen klassieke sportgeschiedenis. In 1983 moest Hinault, die eerder al winnaar was geweest in 1978, 1979 en 1981, door een knieblessure afzien van de Tour de France. Die vervolgens gewonnen werd door Laurent Fignon, 23 jaar oud pas, in zijn allereerste Tour.
Het jaar daarop was Fignon zelf kopman bij Renault, nadat Hinault daar was vertrokken. In de Ronde van Italië werd hij tweede, schandalig tegengewerkt door een rondeleiding die tot elke prijs wilde voorkomen dat een buitenlander won. En die zomer won hij meteen zijn tweede Tour de France, met groot machtsvertoon waar ook Bernard Hinault geen antwoord op had.
Maar wat een lange loopbaan had moeten worden van voortgezette successen, werden jaren van tegenslag en teleurstelling. Blessures, operaties, pech: nieuwe Tour-overwinningen zouden er niet meer komen. In 1985 moest hij verstek laten gaan, in 1986 gaf hij halverwege op. In 1987 was er een bescheiden comeback, en eindigde hij als zevende. In 1988 won hij Milaan – San Remo, iets wat hij het jaar daarop herhaalde. En in datzelfde jaar 1989 werd hij tweede in de Tour de France, met acht seconden achterstand op Greg LeMond na een beslissende slottijdrit naar de Champs-Élysées.
Voor Fignon was dit een persoonlijk drama, ook al doordat hij sindsdien steeds vaker vast moest stellen dat hij veel méér de sportgeschiedenis in zou gaan als die ‘man van acht seconden’, dan als tweevoudig en imposant Tourwinnaar. Daarna werden zijn resultaten geleidelijk minder, met als laatste hoogtepunt een zesde plaats in het eindklassement van de Tour de France van 1991. Zijn laatste koers reed hij in 1993.
Fignon bleef actief in de wielrennerij, als ondernemer en als organisator van wedstrijden en evenementen voor zowel liefhebbers als professionals. Ook werd hij commentator bij de Franse televisie. Zijn commerciële avonturen werden geen groot succes. Als we Fignon zelf mogen geloven, had dit veel te maken met diezelfde karaktereigenschappen die hem ook in het peloton vaak tot een halve buitenstaander maakten. Direct, uitgesproken, kort lontje, eigenwijs, niet bereid tot compromis – niet iemand die echt veel vrienden maakte. Ook niet trouwens onder journalisten, een beroepsgroep waarvoor hij geen respect had.
Maar hij was ook de auteur van een interessante en intelligent geschreven autobiografie, die in veel opzichten heel openhartig is, ook als het gaat om zijn eigen tekortkomingen en mislukkingen. Een intellectueel was Laurent Fignon niet (maar wel iemand die graag serieuze boeken las). En of in hem een goeie dierenarts verloren is gegaan, valt te betwijfelen. Maar bijzonder was hij wel, als groot coureur én als persoon: one of a kind. En hij wordt gemist, ook nu de Tour-caravaan opnieuw van start gaat. Want op 31 augustus 2010 overleed Laurent Fignon in een ziekenhuis in Parijs, aan de gevolgen van kanker, net 50 jaar oud.
1 reactie
Weinig academici onder de (prof) wielrenners, een terechte constatering. Vreemd in een tijd dat het jakkeren op racefietsen op sommige momenten tot een ware plaag lijkt uitgegroeid. Toch ligt de reden voor de hand; de tijd en energie die een wielrenner aan zijn hobby kwijt is, valt nauwelijks of niet te combineren met een universitaire studie. Maarten Ducrot werd daarom ook pas wielrenner en nog veel later prof nadat hij zijn studie had afgerond. Natuurlijk was er heel lang een andere reden; Wielrennen was voor jongens die voor een dubbeltje geboren waren. De fiets bood kans je naar een kwartje te racen.
Van dichtbij maakte ik het mee. Tot ver in de jaren zestig was wielerwedstrijden rijden en bijvoorbeeld het bezoeken van een HBS of Gymnasium een weinig voorkomende combinatie. Anno 1965 was ik in ieder geval de enige wielrenner op het Doetinchems Lyceum. Vooral profwielrenners kwamen uit het boeren of arbeidersmilieu. De rest was uitzondering en zo bijzonder dat het tot vervelends toe werd aangehaald door journalisten. Profwielrenner Gerben Karstens heette standaard ‘de notariszoon uit Leiden’.
Jij noemt Maarten Ducrot. In die zelfde ademtocht hoort Peter Winnen. Hoewel geen academische titel (Pabo opleiding) maar in het peloton steevast als intellectueel betiteld; hij las boeken van Russische schrijvers met een onuitspreekbare naam. Weer die journalisten terminologie.
Ik durf beweren dat het gemiddelde opleidingsniveau van profwielrenners nu beduidend hoger ligt dan pakweg veertig jaar geleden. Toen kwam ik in soms Lex Goudswaard tegen. Lex was huisarts en een soort van anti-wielrenner, hij had namelijk ongeschoren benen. Op latere leeftijd werd ook Ton Verheij actief. Naast huisarts te Arnhem was hij sportarts. Helaas werd de ziekte van Kahler hem fataal.
Laurant Fignon was ontegenzeggelijk een bijzondere persoonlijkheid. Maar de wielersport maakt geen onderscheid en bij het begeleidende circus uit die tijd was veel mis. Zogenaamde sportartsen gleden vaak af tot ordinaire drugdealers. Zelfs weldenkende figuren als Winnen en Ducrot vielen voor de verleiding. In 2000 publiceerde De Volkskrant hun bekentenissen. Ze werden publiekelijk gelyncht door hun nog hardnekkig ontkennende (oud) wielercollega’s. Twaalf jaar later kwam Armstrong met zijn verhaal. Toen stonden iets te veel journalisten met een mond vol tanden.
Het meest vreemde was wel dat die foute sport/ploegartsen niet werden aangeklaagd of uit hun vak werden gesmeten.
Al die tijd ben ik blijven fietsen. Een paar jaar zelfs op subtopniveau. Maar ook het werk van artsenbezoeker is het niet te combineren met de ware top. (nog afgezien of het talent en voldoende wil daarvoor aanwezig was. Ik had teveel gezien en gehoord, hield nooit mijn mond en had al lang een keus gemaakt). Wielrennen bleef ik doen, net zo als mij verbazen, soms ergeren, maar vooral genieten. Ooit schrijf ik er een boek over, wist ik toen al, daarin wens ik schijt te hebben aan bewierookte vedetten en foute dokters of ploegleiders.
In 2012 verscheen Amarcordsneeuw. Niet iedereen was blij. Bekende journalisten waren ronduit boos. Ook heb ik geleerd dat Amarcordsneeuw een veel te moeilijke titel is voor een boek over wielrennen. Maar ja, ik deelde mijn liefde voor fietsen nu eenmaal met mijn bewondering voor de films van Federico Fellini.
Joep Scholten
5 juli 2015 / 16:48