Late Rembrandt (en de dokters)

Op 19 oktober 1661 werd de rust op de Rozengracht in Amsterdam verstoord door een ordinair opstootje. Een openlijk beschonken man, ‘een roemer wijn in de handt’, viel onschuldige voorbijgangers opdringerig lastig met de keuze “met hem te drincken oft te vechten.” Gelukkig kwam na enige tijd de schout, die de dronkenman meenam naar het bureau.

Dat deze gang van zaken voor de eeuwigheid is vastgelegd, komt doordat officieel verklaringen zijn vastgelegd van getuigen van het incident. Zo weten we dat een van hen ‘Juffe Hendrickyen Stoffels’ was, ‘huysvrouw van Sr. Rembrandt van Reyn, fijnschilder’. En weten we ook de naam van de ordeverstoorder, ‘Mr. Albert’, en diens beroep: chirurgijn.

De Rozengracht was toen nog niet gedempt, maar lag buiten de echte grachtengordel, in de Jordaan. Een echt slechte locatie was het misschien niet, maar zeker de achterliggende straatjes en stegen kenden behoorlijk wat verpaupering. Hier betrok Rembrandt van Rijn, samen met zijn huishoudster en geliefde Hendrickje Stoffels, een relatief bescheiden huurwoning, ergens tussen 1658 en 1661. Dit was een direct gevolg van een persoonlijk faillissement en de gedwongen verkoop van zijn mooie pand in Sint Anthonisbreestraat (nu het Rembrandthuis, in wat nu de Jodenbreestraat heet). Het betekende een forse daling op de maatschappelijke ladder.

Zelfportret op 63-jarige leeftijd, National Gallery, Londen

Zelfportret op 63-jarige leeftijd, National Gallery, Londen

Dat de schilder zich hierdoor artistiek niet uit het veld liet slaan, is vanaf komende donderdag tot en met 17 mei te zien in het Rijksmuseum, in de tentoonstelling Late Rembrandt. Bij de persopening afgelopen donderdag zei Rijksmuseumdirecteur Wim Pijbes dat dit ‘de mooiste expositie is die u ooit in uw leven zult zien’. En hier was niets overdreven aan.

De veertig schilderijen, plus een aantal etsen en tekeningen, die in Amsterdam te zien zijn, dateren allemaal uit de periode vanaf 1652 tot Rembrandts dood in 1669. Ze komen uit collecties uit allerlei landen, met het ene hoogtepunt na het andere. Waaronder zeven zelfportretten, en verder onder meer ‘De Staalmeesters’, ‘De samenzwering van Claudius Civilis’, ‘De Joodse bruid’, ‘Batseba met de brief van koning David’ en ‘De zelfmoord van Lucretia’.

Toen Rembrandt overleed, 63 jaar oud, had hij alleen maar schulden. Ook in de periode van Late Rembrandt behield hij nog steeds de nodige opdrachtgevers. Maar dat waren er minder dan van zijn in eerste twee decennia: zijn hoogtijperiode als gevierd schilder, de tijd van prestigieuze opdrachten als ‘De nachtwacht’ (1639-1642) en ‘De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’ (1632). Want terwijl de smaak van de hoogste, meest kapitaalkrachtige elite steeds meer focuste op schilderijen vol licht, kleur en klassieke representatie, koos Rembrandt voor een andere weg.

Vaak wordt gezegd dat het werk dat Rembrandt in die latere jaren maakte, het beste is dat hij ooit schilderde. Een bezoek aan Late Rembrandt maakt ook duidelijk waarom. Pathos, statigheid en stijfheid, nadruk op uiterlijkheden, zijn hier ver te zoeken. Wat we vooral zien, is emotie; is de expressie van een innerlijke wereld. In een stijl van onbevangenheid, directheid en onopgesmuktheid.

B284_Rembrandt-150

Portret van Arnout Tholinx, Rijksmuseum

Zeker in die latere periode hoorde Rembrandt, in de woorden van een vroege biograaf, tot de maatschappelijke categorie van ‘gemeene luiden’. Nou is dat best een rekbaar begrip, maar zeker is dat hij altijd dagelijkse contacten heef gehad met mensen die geen deel uitmaakten van de hoogste elite van zijn tijd en van zijn stad. Zoals zijn joodse buren in de Sint Anthonisbreestraat. En zoals verschillende medisch professionals met wie hij bekend of bevriend was.

Sommigen van die laatsten heeft Rembrandt geportretteerd, zoals ook te zien is in Late Rembrandt. We zien daar ‘Portret van Arnout Tholinx’ (ets, 1656), een arts die in 1655 de zwager werd van Rembrandts vriend Jan Six. En we zien ‘Portret van Abraham Francen’ (ook een ets, 1657), een met Rembrandt bevriende apotheker.

De anatomische les van dr Joan Deyman, Amsterdam Museum

De anatomische les van dr Joan Deyman, Amsterdam Museum

Ook in de expositie hangt ‘De anatomische les van dr. Joan Deyman’, uit 1656. Van dit schilderij is door brand een groot deel verloren gegaan, maar het centrale gedeelte is behouden, met een zeer confronterende beeltenis van een geëxecuteerde misdadiger op de snijtafel. Een bijbehorende schets maakt duidelijk hoe het gehavende schilderij van nu er ooit uit moet hebben gezien.

Over ‘Rembrandt en de medische wereld’ valt vast nog veel meer te vertellen, maar tot nu was dit thema nooit onderwerp van een publiekspublicatie of een speciale expositie (wie weet komt dit ooit nog).

Een verhaal apart is Rembrandts relatie, niet zonder complicaties, met dokter Nicolaes Tulp (geboren Claes Pieterszoon). Belangrijke contacten waren ook de gebroeders Francen. Over Abraham, de apotheker, lezen we in de Late Rembrandt-catalogus dat die ‘een hartstochtelijk maar onvermogend verzamelaar’ was, en dat die in Rembrandts moeilijke laatste levensperiode veelvuldig optrad als getuige namens de kunstenaar in zowel financiële, juridische als persoonlijke zaken. Abrahams broer Daniël was chirurgijn, en van hem is bekend dat hij aan Rembrandt in 1656 een bedrag van 3150 gulden leende.

Niet in de expositie maar wel in de eigen collectie van het Rijksmuseum is ‘Portret van een man, vermoedelijk Dr. Ephraïm’ Bueno, een door Rembrandt gemaakt schilderij (1645-1647) van waarschijnlijk een ‘Joods geneesheer en letterkundige te Amsterdam’. En, iets heel anders, in de fameuze Wellcome Library in Londen zit een mooie ets die Rembrandt in 1635 maakte van een ‘travelling medicine vendor’.

En dan is er natuurlijk Rembrandts eigen ervaring met gezondheid en ziekte. Op basis van zijn zelfportretten is door onderzoekers wel gespeculeerd over bepaalde aandoeningen waar hij mogelijk aan leed. Zoals hier, uit 1997, in The Lancet. En zoals hier, ‘Was Rembrandt Stereoblind?’, uit 2004 in The New England Journal of Medicine.

Zeker is dat Rembrandt zelf veel te maken heeft gehad, zoals iedereen in zijn tijd, met ernstige tot fatale ziekte waartegen geen medische zorg opgewassen was. Over zijn eigen doodsoorzaak is weinig bekend. Maar zijn echtgenote Saskia Uylenburgh overleed al in 1642, nog net geen 30 jaar oud, door waarschijnlijk tuberculose. Hendrickje Stoffels overleed in 1662, pas 37 jaar, aan de pest. Datzelfde lot trof ook, een jaar voor Rembrandts eigen dood op 4 oktober 1669, Saskia’s en Rembrandts zoon Titus.

Tot slot de eenzame schilder zelf, zonder vrouw en zonder zoon, in zijn 63ste en laatste levensjaar. Twee keer schilderde hij toen nog zichzelf, waaronder dit ‘Zelfportret op 63-jarige leeftijd’, in de collectie van The National Gallery in Londen maar nu te zien in Late Rembrandt. In de beschrijving in de catalogus: ‘broos’, en ‘zijn huid deegachtig’, maar zoals altijd ‘de verf krachtig en met gevoel aangebracht’. Eerder al, in 1659, in een zelfportret in de collectie van de National Gallery of Art in Washington D.C. maar nu ook te zien in Amsterdam, zien we hoe ‘dikke horizontale lijnen zijn zware oogleden benadrukken, en dunnere penseelstreken de slappe huid van zijn wangen’. Want voor Rembrandt was de werkelijkheid er om te schilderen, niet om mooier te maken.

Delen