Gewichtig en wijdlopig
Waarom schrijven academici vaak zo onleesbaar? Ik kom deze vraag vaak tegen in Amerikaanse media. Voor een deel heeft dit te maken met The Sense of Style, het nieuwe boek van psycholoog Steven Pinker, de meest prominente pleitbezorger van helder en prettig schrijven, over wie ik hier al eerder schreef.
Maar ik herken die vraag ook vanuit mijn eigen ervaring. Niet in de wereld van universiteit en wetenschap, want daar heb ik sinds mijn eigen afstuderen niet veel meer mee te maken. Maar in de wereld van research en advies voor beleid, ook in de gezondheidszorg. Want ook daar kom je veel publicaties tegen die veel beter zouden kunnen. En meer algemeen kun je zeggen, dat dit issue steeds weer opduikt als hoogopgeleide professionals teksten moeten schrijven over onderwerpen die uitstijgen boven de eigen, dagelijkse praktijkervaring.
De mensen over wie ik het heb, zijn universitair opgeleid. En door de bank genomen kan je zeggen dat zij geen moeite hebben met de regels van grammatica en spelling. De pijn zit hem op andere punten.
Eén van die punten is gebruik van ‘jargon’. Dat is natuurlijk niet per se verkeerd, hangt af van voor wie een tekst precies bedoeld is. Als de beoogde lezers samen met de auteur een eigen vocabulaire delen, onderdeel van hun professionele expertise, is er niks op tegen om dit ook te gebruiken. Het kan ook helpen om, zie zodirect, teksten kort en bondig te houden.
Maar soms is jargon nodeloos, of zelfs schadelijk. Als een tekst (ook) is bedoeld voor mensen die al die vaktermen niet kennen. Of als dat jargon intrinsiek frauduleus is: moeilijke, gewichtige woorden, vaak ‘barbarismen’, waarvoor perfecte synoniemen bestaan in gewoon-Nederlandse, dagelijkse spreektaal. (‘Deficiëntie’ in plaats van ‘tekort’, ‘inflammatie’ in plaats van ‘ontsteking’, twee voorbeelden van medisch jargon.) In dát geval valt jargongebruik gewoon onder de eerste van de Twee Hoofdzonden van academisch schrijven.
Die eerste Hoofdzonde heet: gewichtigdoenerij. Je herkent dit niet alleen aan schermen met nodeloos jargon, maar ook aan het gebruik woorden die wél iedereen kent maar die toch een tekst met hete lucht opblazen. Dus ‘wellicht’ als je ‘misschien’ bedoelt, ‘geenszins’ als je ‘niet’ bedoelt, ‘een tweetal’ als je ‘twee’ bedoelt, ‘thans’ als je ‘nu’ bedoelt, ‘derhalve’ als je ‘daarom’ bedoelt, en vult u verder zelf maar in.
Hoofdzonde nummer twee is: wijdlopigheid. Omhaal van woorden dus, en ook dit zie je in varianten. Dingen dubbelop schrijven binnen één zin, denk aan ‘zoals bijvoorbeeld’. En dingen twee of meer keer zeggen door nodeloze herhaling of samenvatting in een volgende zin of alinea.
Er zijn nog wel meer schrijfzonden die vooral academici begaan. Zoals onduidelijkheid van formulering door verwarrende of nodeloos complexe zinsbouw; of onduidelijkheid door weglaten (‘bekend veronderstellen’) van essentiële informatie of redeneerstappen. Fout gaat het soms ook met interpunctie. Zoals dat eeuwige verwarren van uitbreidende en beperkende bijzinnen. En zoals het laten liggen van de mógelijkheden die slimme interpunctie juist biedt voor effectieve zins- en alineabouw; denk aan het te weinig gebruikte instrument puntkomma. Maar deze zonden zie je toch minder vaak dan die Grote Twee.
Ik weet ook hoe dat laatste komt. De dingen die ik in de vorige alinea noemde, zijn ‘fouten’ in objectieve zin, waarover weinig van mening valt te verschillen. En universitair opgeleide mensen zijn vaak zelf al van een intellectueel niveau dat dit soort fouten helpt voorkomen.
Maar gewichtigdoenerij en wijdlopigheid is vooral een subjectieve zaak, die nauw is verweven met smaak, voorkeur, persoonlijke stijl. De drijfveren die hier achter zitten zijn eerder psychologisch dan intellectueel, en op het eerste gezicht zou je denken dat ze hierdoor moeilijk zijn aan te pakken. Namelijk als die drijfveren te maken hebben met statusmanagement en gevoel van eigenwaarde. Je schrijft gewichtig en wijdlopig omdat je hoopt dat je teksten hierdoor meer niveau en geleerdheid uitstralen, en serieuzer worden genomen. (Terwijl je in werkelijkheid alleen maar bereikt dat lezers voortijdig afhaken.)
Maar gelukkig is die gewichtigheid en wijdlopigheid ook vaak onbedoeld en onbewust. Je doet dit omdat je het nu eenmaal zo gewend bent, omdat je collega’s dit ook steeds doen, omdat je niet beter dacht te weten. En het enige dat dán nodig is om hiervan af te komen, is een kort traject van doe-het-zelf cognitieve gedragstherapie, met een looptijd van ongeveer één minuut. Dat bestaat uit: 1) die foute neiging onder ogen te zien, en 2) besluiten dit nooit meer te zullen doen. Goeie kans dat dit meteen helpt.