Pinkers regels

Steven Pinker (60) is een Canadees-Amerikaanse psycholoog, taalkundige en cognitiewetenschapper. Hij is hoogleraar aan Harvard University, en daarnaast bekend als schrijver van succesvolle hoog-niveau publieksboeken. Die gaan over uiteenlopende onderwerpen, een aantal is ook in het Nederlands vertaald. Zoals The Better Angels of Our Nature (Ons betere ik) uit 2011, waarin Pinker laat zien hoe – tegen de gangbare ‘media-werkelijkheid’ in – mensen in ons beschaafde, westerse deel van de wereld zich historisch bezien almaar minder gewelddadig zijn gaan gedragen.

Pinkers jongste boek, uit 2014, heet The Sense of Style: The Thinking Person’s Guide to Writing in the 21st Century. Een Nederlandstalige uitgave komt eraan, bij uitgeverij Atlas Contact, en dat is maar goed ook. Want ook bij ons produceren hoogopgeleiden en ‘kenniswerkers’ te vaak teksten die nodeloos ontoegankelijk, saai, wijdlopig, gewichtig (enzovoorts) zijn. Ook als het gaat over gezondheidszorg, en ik kom daar bij de verschijning van Gevoel voor stijl, begin oktober, nog speciaal op terug.

Maar vóór die tijd wordt het al september, is beleidsmakend Nederland weer terug van vakantie, en begint opnieuw het grote ruzie maken over van alles en nog wat. Ook over het zorgbeleid, kan je nu al voorspellen. Vorig jaar heb ik mij behoorlijk gestoord aan hoe die discussies werden gevoerd, vooral die over artikel 13. En ik moest hieraan terugdenken bij het lezen van Steven Pinkers slotbeschouwing in The Sense of Style¸ over het zuiver gebruik van het geschreven woord in openbaar debat.

De regels die Pinker hier meegeeft, mogen heel vanzelfsprekend lijken – totdat je beseft hoe stelselmatig ze worden geschonden door mensen die ‘opinievormend’ bezig zijn, in print of online, in klassieke of social media, en van welke specifieke gedachterichting of overtuiging ook.

Ten eerste, schrijft Pinker, ‘look things up’. Ofwel: schrijf nooit zomaar iets op, zonder eerst te controleren of het inderdaad wel feitelijk juist is. Zeker nu dit zo veel makkelijker gaat dan in het pre-internet-tijdperk.

Ten tweede: ‘be sure your arguments are sound’. Als je een feitelijkheid poneert, zorg dan dat die verifieerbaar is bij betrouwbare en objectieve bronnen. En als je een specifiek punt maakt, doe dit dan op basis van premissen waarover redelijke mensen het al eens zijn; en ga pas van daaruit verder naar een meer betwistbare stelling, via logisch valide if-then-stappen.

Regel drie zal iedereen meteen herkennen, zo massaal wordt die geschonden: ‘don’t confuse an anecdote or a personal experience with the state of the world’. Als jij toevallig iets meemaakt, wil dit nog niet zeggen dat dit ook meteen een trend is.

Ten vierde: ‘beware of false dichotomies’. Het is verleidelijk om complexe issues te reduceren tot een ‘war between two slogans, camps, schools of thought’, maar dit leidt zelden tot beter inzicht. Het is veel beter om ideeën te verfijnen en te nuanceren, dan om ze tegenover elkaar uit te spelen in een ‘winner-take-all-contest’. Denk, in ons eigen zorgdebat, alleen al aan de concepten ‘marktwerking’ en ‘bureaucratie’. Allebei veel te inhoudelijk complex, en multi-interpreteerbaar, om in verhitte polemiek over de bühne heen te smijten.

En tot slot, schrijft Steven Pinker: ‘arguments should be based on reasons, not people’. Hoe vaak worden standpunten van tegenstanders niet verdacht gemaakt door die in verband te brengen met ‘achterliggende motieven’, in plaats van door inhoudelijke analyse? En: hoe vaak wordt andermans visie niet verdacht gemaakt met stemmingmakende kwalificaties als ‘simplistic, naïve, or vulgar’, gewoon als etiket en zonder verdere onderbouwing?

Zelf haalde ik in het redigeerwerk dat ik door de jaren heen heb gedaan, altijd meteen een strenge rode streep door het woord ‘beweren’. Omdat dit een schoolvoorbeeld is van op voorhand iemands geloofwaardigheid in twijfel trekken, alléén door het gebruik van een woord. Een lasterlijke vorm van taalgebruik, van mij mogen ze die verbieden.

Ditzelfde geldt voor meer recente voorbeelden van vrijblijvend-insinuerende woordkeuze. Als iemands iets naar voren brengt waar je het niet mee eens bent, dan heet het al snel dat hier wordt ‘geroeptoeterd’. Doet iemand ergens zijn beklag over op een manier die je niet aanstaat, dan noem je dit dus ‘huilie doen’.

Maar de ergste variant draagt een soort van intellectueel masker, en zie je juist in betere media steeds vaker en gretiger ingezet. ‘Framing’, aldus een goeie omschrijving op Wikipedia, ‘is een begin 21e eeuw in het Nederlands terechtgekomen Engelse term die verwijst naar een overtuigingstechniek in communicatie’. Het probleem met dit woord, is dat het in no time is gedegenereerd tot een voor alle doeleinden inzetbaar scheldwoord.

Natuurlijk komt het vóór dat een stelling of betoog zo eenzijdig en selectief is geconstrueerd en ingekleed, dat je van misleiding mag spreken. Dit is wat met ‘framing’ oorspronkelijk wordt bedoeld. Maar wat we almaar meer zien, is dat élke visie waarmee je het niet eens bent, wordt weggezet als een ‘frame’. Of beter nog: als ‘de nieuwste frame’ (et cetera). Dit staat best goed: een pakkend Engels woord, helemaal van deze tijd, best scherp en effectief. Maar steeds vaker blijft het gewoon hierbij. Je noemt iets een frame, plakt het op als etiket, zonder verder uit te leggen hoe en waarom dan wel precies. En dat hoeft ook helemaal niet, want het punt is al gemaakt, de insinuatie geplaatst – dus klaar ben je. En dat, durf ik hier te beweren, moet maar eens afgelopen zijn.

Delen