Gouden ervaring
“Communicatie!”, roept de groep in koor alsof het afgesproken was. “Verbinding met de patiënt”, zegt de minst serieuze jongen van het stel enthousiast. “Zorgen dat de patiënt een goed gevoel heeft”, voegt een meisje met veel potentie toe.
Verrast knipper ik even met mijn ogen, dit had ik niet verwacht. Het is voor deze tweedejaars geneeskunde studenten de laatste bijeenkomst van de consultatietraining in dit academisch jaar en ik had gevraagd naar hun top drie: wat kenmerkt een goede dokter in hun ogen?
“Maar kennis dan”, pruttel ik tegen. “Kennis kun je opzoeken”, zegt een jongen die dit jaar ontdekt heeft dat de paternalistische stijl bij hem vanzelf gaat. Patiënten voelen zich op hun gemak bij hem en vol vertrouwen. Volgend jaar wil hij heel bewust een andere consultatieaanpak uitproberen.
Ik probeer het nog een keer, nu wat stelliger: “Zonder kennis kun je niet de goede vragen stellen, en al helemaal geen goede diagnose.” Ja ja, roepen er een paar, het spreekt natuurlijk vanzelf dat je wel voor een goede basis moet zorgen, maar alle kennis in de wereld helpt je niet als je het niet kunt overbrengen op de patiënt. Ze kijken me vol vertrouwen aan, er is geen spoortje onzekerheid of het wel een goed antwoord is.
Ik ben verbluft. En blij. Ik denk terug aan hoe ze een klein jaar geleden binnenkwamen, vol spanning of ze het lichamelijk onderzoek wel goed deden, of ze wel de goede diagnose zouden ‘raden’. Vooral medisch-inhoudelijk wilden ze het goed doen. En natuurlijk ging er van alles mis, er werd naar de hartslag geluisterd door de kleren heen, palpaties te zacht uitgevoerd, bloeddrukmeters verkeerd aangelegd, vergeten naar de stoelgang te vragen bij buikklachten, het woord kanker gebruikt in de eerste minuut. Maar er ging nog veel meer goed.
“Elke patiënt is leuk, als je hem of haar maar weet te bereiken”
Bij de laatste oefenconsulten lijkt alles ineens op zijn plek te vallen: de simulatiepatiënten blijken geen casus meer te zijn, maar mensen van vlees en bloed die reageren op wat zij als ‘dokter’ doen. Hoewel de meisjes medisch-inhoudelijk duidelijk een niveau verder zijn en ook communicatief vooroplopen, zijn het de jongens die momenten van euforie beleven als blijkt dat hun patiënten zo tevreden zijn over de consulten dat ze niet eens meer terug willen naar hun eigen dokter.
“Wat een leuke vrouw”, zegt P. als zijn patiënt de deur uit is. Ik reageer onmiddellijk: “Elke patiënt is leuk, als je hem of haar maar weet te bereiken, en dat heb jij gedaan.” B. staat te dansen van enthousiasme als hij de opname laat horen van zijn lyrische patiënt die niet snapt hoe het kan dat zo’n jonge jongen haar zo goed weet te helpen. En dan M. Hij weet met zijn degelijke en betrokken aanpak zelfs de moeilijkste simulatiepatiënt te raken. Ze leunt naar voren en zucht van verbazing: “Dit is de eerste keer dat ik alles heb kunnen zeggen wat ik wilde zeggen, en zelfs dingen die ik normaal niet zou vertellen.”
Na zulke ervaringen is het geen wonder dat mijn studenten reikhalzend uitkijken naar volgend jaar en de volgende uitdaging: echte patiënten. Als ze treuzelend het lokaal verlaten, overvalt me een deprimerende gedachte: hoe lang kunnen ze dit inzicht en enthousiasme vasthouden? Ik zie ziekenhuisafdelingen voor me waar het niet draait om patiëntenzorg maar om ego’s en productiecijfers, waar de haantjes en de boekhouders het voor het zeggen hebben. Zouden deze jonge mensen in staat zijn om de gouden ervaring van dit jaar vast te houden in zo’n omgeving? En blijven beseffen dat goede gezondheidszorg staat of valt met de communicatievaardigheden van de dokter? Ik gun het hun en toekomstige patiënten.