De chronische kankerpatiënt
Kanker is voor steeds meer patiënten een chronische ziekte aan het worden in plaats van een dodelijke. Dit betekent dat moet worden nagedacht over de vraag wie in de verschillende fasen van het ziekteproces de zorg aan de patiënten biedt. Het antwoord hierop voert verder dan de discussie over concentratie van complexe oncologische zorg in een beperkt aantal ziekenhuizen. Is de fase van complexe zorg voorbij, dan moet de patiënt nog wel onder controle blijven, maar is de superspecialist niet meer per se degene bij wie de patiënt moet aankloppen. Liever niet zelfs, vindt die specialist, want die heeft wel wat beters te doen dan routinezorg te verlenen.
Wie dan wel? Over die vraag werd afgelopen vrijdag gesproken tijdens de vierde editie van de International Annual Meeting of the Cancer and Primary Care Research International Network.
Het antwoord ligt voor de hand: na die complexe fase is de eerste lijn aan de beurt. Net als bij andere chronische ziekten, zoals diabetes, COPD en hartfalen, wordt de patiënt liever dicht bij huis behandeld als de behandelfase van zijn ziekte dit toelaat. Dit betekent dat net als voor die chronische ziekten ook voor oncologische zorg een zorgketen moet worden ontwikkeld waarin de huisarts en de openbare apotheek een vaste plaats krijgen naast het ziekenhuis.
Dit vraagt wel om goede digitale gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners, minimaal op regionaal niveau, plus op een financieel model dat recht doet aan de rollen van alle ketenpartners. Geen proces dat zich op korte termijn zal voltrekken dus. Maar wel een ontwikkeling die recht doet aan de zorgbehoefte van de chronische patiënt, en waarin zorgverzekeraars dus een sturende rol zullen willen gaan spelen.