De solidariteitsparadox
Tweedeling in de zorg zou het failliet van onze huidige solidaire samenleving betekenen, lees ik in een van de reacties op mijn blog van gisteren. Maar dat is natuurlijk onzin. Toegeven dat die tweedeling reëel en onontkoombaar is, helpt juist om de solidariteit in ons zorgstelsel intact te laten, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Kernpunt is dat we moeten accepteren dat die solidariteit ook in de zorg zijn grenzen heeft, net zoals in alle andere geledingen van de maatschappij.
We zijn solidair in de opvatting dat iedereen een huis, drie maaltijden per dag, een kachel, een bed en een school voor zijn kinderen verdient. Maar we vinden het logisch dat die zaken uiterlijk sterk van elkaar verschillen, afhankelijk van het inkomen. Waarom zouden we dat in de zorg niet kunnen accepteren? Het is van alle tijden dat de rijken het beter hebben dan de armen en dat is ook helemaal niet erg, zolang ook de armen maar een goede basis hebben. Die beperkte solidariteit moet voor iedereen op te brengen zijn. Meer willen is je hand overspelen.
In een andere reactie las ik dat het voorstel van de NZa een herintroductie van het verschil tussen ziekenfonds en particulier betekent. Maar dat is niet zo. De tweedeling tussen ziekenfonds en particulier was inkomensafhankelijk. In de stellingname van de NZa moet de goedkoopste polis het uitgangspunt voor iedereen worden, ongeacht het inkomen. En op de dekking van die goedkoopste polis moet de solidariteit dan betrekking hebben.
Wie ziet er dan op toe dat die dekking verantwoord is, vroeg een ander. Dat zijn de usual suspects: toezichthouders, wetenschappelijke verenigingen, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars. Geen verrassing hè?