Harde maatregel
Een beroepsbeoefenaar die een tuchtrechtzaak boven het hoofd hangt, heeft – als het aan Edith Schippers ligt – niet alleen deze zaak als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangen. Hij moet ook nog eens in afwachting van de behandeling van die zaak met onmiddellijke ingang geschorst kunnen worden. Schippers komt met dit voorstel om BIG-geregistreerden ook tijdens een schorsing al onder het tuchtrecht te laten vallen zodat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een extra middel heeft om op te treden als sprake is van een ernstig vermoeden dat het handelen of nalaten van de betrokkene het gezondheidsbelang schaadt.
Het is een maatregel die vraagtekens oproept. Onze grondwet stelt immers dat mensen onschuldig zijn totdat hun schuld bewezen is. De maatregel gaat daar lijnrecht tegenin. Blijkt op basis van de tuchtrechtzaak dat het ernstig vermoeden van de Inspectie toch niet terecht was, dan kan de schorsing de beroepsbeoefenaar blijvend beschadigen. In de publieke opinie kan dan het beeld blijven hangen: “Ze zullen hem toch heus niet voor niets hebben geschorst.” Aan de andere kant bestaat natuurlijk het gevaar dat het écht gaat om een beroepsbeoefenaar die zijn patiënten schade toebrengt, en die hierin zonder omwegen moet worden gestopt. In dit geval is de voorlopige schorsing een verdedigbare maatregel.
Maar het is niet juist dit voorstel als een op zichzelf staande maatregel te omarmen. Komt die voorlopige schorsing er inderdaad, dan dient die gekoppeld te zijn aan een spoedprocedure waarvoor alle lopende tuchtzaken dienen te wijken. Op deze manier kan een beroepsbeoefenaar die inderdaad fout is, zo snel mogelijk uit het register worden geschrapt. Maar zo kan ook een beroepsbeoefenaar bij wie blijkt dat dit toch niet het geval is, zo snel mogelijk van alle blaam worden gezuiverd, zonder overbodige schade voor diens reputatie.