Helemaal mis

Ik word gebeld door de radioloog. Of ik een jongeman van halverwege de dertig met spoed kan zien vanwege een afwijkende thoraxfoto, mogelijk maligniteit. Bij het horen van dit bericht van de radioloog voel ik al meteen een knoop in mijn maag, een gevoel van het zal toch niet weer… Elk jaar zien we namelijk wel een paar mensen met een geboortejaar dat verdacht veel lijkt op het mijne met uitgezaaide longkanker. Dertigers. In mijn ervaring gaat het bij deze jonge mensen soms al binnen enkele maanden helemaal mis. Ik zie ze allemaal nog voor me en kan hun namen opnoemen.

De eerste jonge patiënt met longkanker zag ik toen ik net als arts werkte. Hij was voor het eerst vader geworden in dezelfde week als ik voor het eerst moeder geworden was. Onze baby’s waren dus bijna even oud. In de kraamweek had hij te horen gekregen dat het mis was. Hij heeft de eerste verjaardag van zijn kindje niet mogen meemaken.  

Ik zie ze allemaal nog voor me en kan hun namen opnoemen

Deze verhalen spoken door mijn hoofd als ik deze jongeman naar de spoedeisende hulp laat komen. Ik ontmoet daar een stoere sportief uitziende kerel die zich nog van geen kwaad bewust is. Ik leg uit dat de foto afwijkend is, maar dat we nog geen duidelijk idee hebben van wat er aan de hand is. Ik vraag hem naar zijn klachten, we praten over zijn werk, het ongeluk dat hem al eerder in zijn leven is overkomen, zijn dochtertje van 3.

Uiteindelijk laat ik meteen die middag nog een CT-scan maken van zijn borstkas. Deze scan stelt me allerminst gerust: 1 grote bol en een aantal kleine bolletjes in de long, vergrote lymfeklieren. Waarschijnlijk kanker, in het gunstige geval een rare infectie. De knoop in mijn maag wordt steeds groter en de moed zinkt me in de schoenen. Ik voel stress, slecht nieuws anticipatiestress. En voel me er schuldig over dat ik dit voel, want ik ben immers maar de dokter, niet de patiënt, en wat zeur ik nou?

Ik moet de verdenking met hem delen en hem vertellen dat hij de medische mallemolen ingaat. Zijn vader is inmiddels ook naar de spoedeisende hulp gekomen. Ik loop naar hen toe, voel mijn hart kloppen in mijn keel en heb klamme handen. Ik vertel hem dat er een verdenking is op longkanker en dat hij allerlei onderzoeken zal moeten ondergaan. Voor me verandert hij in een hoopje mens, hij zegt alleen nog maar aan zijn dochtertje te kunnen denken, ik ook. Ik voel me zo machteloos en leeg. Aan het einde van de dag loop ik nog even naar de longarts die samen met mij verantwoordelijk was voor deze jongeman. We delen onze zorgen en emoties. Ook thuis praat ik er nog over. Dat maakt het dragelijker.

Poliklinische afspraken worden gepland en hij komt onder de hoede van een van mijn collega’s. In de weken die volgen spookt hij vaak door mijn hoofd en houd ik hem in de gaten via het medisch dossier. Helaas blijkt mijn verdenking waar. Het is mis, helemaal mis.

Delen