Kosteneffectief middel tegen kanker
Momenteel is er een leuke podcastserie, De Bruggenbouwers. In deze serie spreken oncoloog Hans Westgeest en farmacoloog Sahar Barjesteh van Waalwijk van Doorn-Khosrovani met gasten uit het zorgveld over behandelingen tegen kanker.
In de eerste aflevering spraken Marjolein Scholten van Borstkankervereniging Nederland (BVN) en dr. Anne Sinke (medisch directeur Benelux bij Gilead Sciences) over middelen tegen kanker die oncologen goed genoeg vinden om voor te schrijven, maar die niet bij de patiënt komen omdat ze te duur worden gevonden.
Ik ga de discussie niet voor u samenvatten, luister vooral zelf, maar ik licht één onderdeel uit.
Ergens halverwege vraagt Sahar aan Marjolein Scholten: “Wilt u dan een middel op de markt hebben dat niet kosteneffectief is?” Het ging hier over een middel tegen borstkanker dat door Gilead is ontwikkeld en in eerste instantie niet tot de Nederlandse markt werd toegelaten. Toen de podcast werd opgenomen was dat nog steeds zo, maar na nieuwe gegevens van de fabrikant en nieuwe prijsonderhandelingen zit het middel nu wel in het basispakket. Op die vraag van Sahar kwam geen duidelijk antwoord.
Niet verwonderlijk, want als je aan iemand vraagt of hij een behandeling die niet kosteneffectief is vergoed wil hebben, dan stel je die vraag op een dwingende en sturende manier. Je moet van goeden huize komen om op zo’n vraag volmondig JA te antwoorden, want je bent bij voorbaat weggezet als een ordinaire verkwister. En “het gaat hier wel om publiek geld, ja, opgebracht door onze belastingen en premies”. Durf dan nog maar eens te zeggen dat je het een goede behandeling vindt, en het (vele) geld gewoon waard.
‘Met dat bedrag van 80.000 euro is iets raars aan de hand’
Het gaat mij om het gebruik van het begrip ‘kosteneffectiviteit’. Kosteneffectiviteit is feitelijk de gezondheidswinst die door een behandeling bewerkstelligd wordt, gedeeld door de kosten van die behandeling. De prijs per quality adjusted life year (QALY), een jaar lang leven in goede gezondheid, is in dit kader een veelgebruikte term.
Vrijwel iedereen die hier wel eens iets over leest, denkt nu meteen: 80.000 euro. Inderdaad is 80.000 euro per QALY het maximale bedrag dat een behandeling mag kosten in Nederland. Maar met dat bedrag is iets raars aan de hand.
Het duikt voor de eerste keer op in 2006, toen de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) in het rapport ‘Zinnige en duurzame zorg’ vaststelde dat beslissingen een behandeling al dan niet tot het basispakket van de zorgverzekering toe te laten, erg gevoelig zijn voor politieke en maatschappelijke lobby’s.
Het rapport adviseert behandelingen die meer dan 80.000 euro per QALY aan investeringen vergen, niet meer voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Ook andere, lagere bedragen hebben gecirculeerd, maar sinds 2006 geldt die € 80.000 als maximum. Als je aan burgers vraagt – in 2013 gedaan – wat een extra levensjaar in goede gezondheid waard is, kom je op bedragen van ongeveer 50.000 euro.
‘Wilt u een middel op de markt dat meer kost dan we er als maatschappij voor over hebben?’
We hebben helemaal zelf bedacht wat een QALY mag kosten. Toch wordt die € 80.000 behandeld alsof het bedrag met goddelijke inspiratie in steen is gehouwen en door Mozes zelf van de berg is gedragen. Zelfs de meest basale inflatiecorrectie heeft niet plaatsgevonden. Iedereen weet dat je in 2006 voor hetzelfde geld veel meer kon kopen dan nu in 2024.
Met inflatiecorrectie zou die 80.000 euro nu € 122.050 op het prijskaartje laten zien. € 80.000 in 2024 was in 2006 € 52.438. Dat is een inflatie van 52,6 procent over 18 jaar. We boeren dus flink achteruit als het gaat om de waarde die gehecht wordt aan een gezond levensjaar. Of beter gezegd: als het gaat om de prijs die we er bereid zijn voor te betalen.
Ik zou de vraag die Sahar stelde daarom anders willen verwoorden: “Wilt u een middel op de markt hebben dat meer kost dan we er als maatschappij voor over hebben?”
Wanneer je de vraag zo stelt, kun je gaan discussiëren over de prijs en de waarde van toegevoegde tijd aan een mensenleven. Dat zijn ingewikkelde en moeizame discussies, want ondanks de introductie van de QALY om iets te kunnen zeggen over de kwaliteit van die toegevoegde tijd, gaat het in het individuele geval om hoogstpersoonlijke afwegingen.
Toch moet de maatschappij bij monde van de overheid een grens hanteren, al was het maar omdat er ook wegen en scholen en een leger betaald moeten worden. Maar de moeite en de tijd die het kost om die grens opnieuw vast te stellen, is aanzienlijk. Het is niet onbegrijpelijk dat we dat liever nalaten.
Maar na 18 jaar mag het normbedrag wel eens aangepast worden.