Raadsels van de creativiteit

Crosseyed Heart, het nieuwe album van Keith Richards, is nu bijna twee weken uit, dus tijd voor een bezonken oordeel. En dat luidt: valt niet mee. Wat natuurlijk ook niet verbaast: als rocklegendes van vroeger met nieuw materiaal voor de dag komen, dan stelt dit bijna altijd teleur.

Crosseyed Heart past helemaal in dit patroon. Weinig geïnspireerd, veel herhaling, ‘zelf-derivatief’ van begin tot eind, niet één song die écht bijzonder is. Punt is niet dat Keith niet meer gitaar kan spelen: dat kan hij nog steeds best goed, zeker in de studio. Punt is evenmin dat hij niet meer goed zingt: dat heeft hij immers nóóit gekund. Het echte probleem zit elders: in de kwaliteit van de songwriting.

En die is bij Keith Richards, die in december zijn 72ste verjaardag viert, simpelweg op. Dit zagen we trouwens ook al bij het meest recente album van The Rolling Stones, A Bigger Bang uit 2005. Ook daar viel niks meer aan te beleven. En dit geldt niet alleen voor The Rolling Stones, en voor andere grote bands van veertig tot vijftig jaar geleden. Ook bij relatief jongere bands, die vooral schitterden in de jaren tachtig, blijft dertig jaar later de creativiteit verdwenen.

Ik heb dit zelf nog eens getest, door een Spotify-playlist te maken met daarop de meest recente albums, de meeste uit de afgelopen drie jaar, van een echte triple A-collectie van performers die al dertig tot vijftig jaar actief zijn. Met het nieuwste werk van – behalve Keith Richards – Iron Maiden, Elton John, Bruce Springsteen, Bon Jovi, Scorpions, Mark Knopfler, Lynyrd Skynyrd, David Gilmour, U2, AC/DC, Bob Dylan, Metallica, The Who, Mötley Crüe, ZZ Top, Tom Petty and the Heartbreakers, Pearl Jam, Motörhead, Kiss en David Bowie.

Alles bij elkaar 268 nummers, 19 uur en 23 minuten muziek, waar ik een week lang naar heb geluisterd. In de hoop, tegen beter weten in, op grote verassingen – die hier helaas niet tussen zaten. Echt slecht klinkt het allemaal zeker niet, vooral na een paar keer horen. En als achtergrond terwijl je andere dingen doet, dus als muzikaal behang, en zeker in de shuffle-stand, is het soms ook best aardig om te horen. Maar echt bijzonder? Nergens.

Hoe zou dit komen? Het kan natuurlijk zijn dat dit aan de luisteraar zelf ligt. Zo is er de theorie dat mensen na hun 33ste levensjaar ophouden met naar nieuwe muziek te luisteren, omdat ze hier zelf dan niet langer voor open staan – ongeacht de kwaliteit van die muziek. Dat hier íets in zit, voel je misschien ergens wel aan. Maar over de hele linie gaat dit veel te kort door de bocht. Zelf werd ik pas tweede helft jaren tachtig, toen ik die leeftijdsgrens al was gepasseerd, voor het eerst serieus liefhebber van hardrock. En tot op de dag van vandaag hoor ik soms nieuwe muziek waarvan ik denk: wat goed.

Ik denk daarom dat het overgrote deel van de verklaring aan de aanbodkant zit. Bij het onverbiddelijke feit dat al die grote songwriters van vroeger, vanaf zekere leeftijd niet langer meer gezegend zijn met die schaarse scheppingskracht die nodig is om een klassieke rocksong te kunnen schrijven. Hoe dit precies komt, weet ik niet. Ik denk dat er een aantal verklarende factoren tegelijk speelt, wat te ver voert om hier nu op door te gaan. Maar een feit ís het: na pakweg het veertigste levensjaar wordt geen nieuwe rockmuziek meer bedacht van dat allerhoogste niveau.

Is dat erg? Nee, hooguit jammer. Natuurlijk zou het mooi zijn als Keith Richards anno 2015 nog eens tevoorschijn zou komen met nummers van het kaliber van zijn grootste prestatie ooit, ‘Gimme Shelter’ uit 1969. Dat zit er al decennia niet meer in. Maar dit weerhoudt liefhebbers van The Rolling Stones er niet van om tot op de dag van vandaag ervoor te zorgen dat elke nieuwe tournee van de band weer nieuwe bezoekers- of omzetrecords vestigt. Waarbij nog steeds alle concurrentie, waaronder ook alle jonge acts van nu, op plaats nummer 2 of lager blijven staan. Dit inclusief zelfs Taylor Swift, blijkt uit net bekend geworden cijfers. (Die trouwens afgelopen week in Nashville samen met Mick Jagger haar publiek verraste met een klassieke Rolling Stones-song.)

Er zijn nog veel meer voorbeelden. Ook bands als Metallica en U2, wat ‘jonger’ maar ook al zeker twintig jaar over hun creatieve hoogtepunt heen, blijven overal ter wereld concerten geven die steevast in no time zijn uitverkocht. U2 nu nog net weer in de Ziggo Dome in Amsterdam, vier avonden achter elkaar, ondanks de vele negatieve publiciteit vorig jaar rond hun jongste album Songs of Innocence.

Het geheim van die concerten zit hem in een stilzwijgende afspraak tussen band en publiek: dat van zo’n nieuw album, soms de formele aanleiding voor weer een nieuwe tournee, nauwelijks nummers zullen worden gespeeld. En als dit onverhoopt tóch gebeurt, is de teleurstelling groot. Want het enige dat telt, is dat oeuvre uit die beginperiode, die bij echt grote bands en sterren tot maximaal zo’n twee decennia uit kan lopen.

Hoe uniek die oeuvres zijn, uit een tijd waarin bands soms twee nieuwe albums per jaar uitbrachten, valt ook nu nog steeds niet goed te bevatten. In een pas verschenen nieuwe biografie van Johnny Cash vinden we deze passage, over een van Johnny’s beste vrienden: “Bob Dylan once said that ideas for songs were coming to him so fast in the 1960s, he didn’t want to go to sleep because he was afraid he might miss them.”

En wat in die tijd op de plaat is vastgelegd, is nog maar een déél van die explosie van creativiteit. In een artikel bij The Conversation, die geweldige website vol bijdragen geschreven door allerlei soorten wetenschappers (inclusief veel medische), wordt uitgelegd hoe dit zit. Een van de grote veranderingen die onze nieuwe, digitale wereld heeft gebracht, is “that we don’t need to remember much”. Het is immers makkelijker dan ooit tevoren om alles wat je tegenkomt, hoort of zelf bedenkt, snel en voor altijd vast te leggen. Maar in een recent interview zegt Paul McCartney dat tientallen songs die hij in de jaren zestig samen met John Lennon schreef, nooit zijn opgenomen: “We would write a song and just have to remember it. And there was always the risk that we’d just forget it. If the next morning you couldn’t remember it – it was gone.”

Het was dus een historisch toeval, dit jaar precies 50 jaar geleden, dat Keith Richards op een avond ging slapen, tijdens de derde Amerika-tournee van The Rolling Stones, in een motel in Clearwater in Florida, met op zijn nachtkastje een krakkemikkig taperecordertje. Pas weken later kwam hij er achter dat hem die nacht kennelijk een paar gitaar-riffs te binnen waren geschoten, die hij – slaapdronken – toch meteen ook maar even had opgenomen.

Of hier ook echt een goeie song in zat, was iets waar Keith zelf eerst zwaar aan twijfelde. Het waren de andere leden van de band die hem over de streep moesten trekken, om er de studio mee in te gaan. Maar één ding wist Keith wel meteen zeker. Want áls hier echt iets mee te doen viel, stond voor hem in elk geval vast welke woorden hierbij pasten: I can’t get no satisfaction.

Delen