Wrang randje
Het is een mooi verhaal natuurlijk, dat de Volkskrant optekent over de 77-jarige Henk. Ondanks het feit dat hij dementie heeft en in een verpleeghuis woont, kan hij nog iedere week naar zijn elders wonende vriendin. Een GPS-tracker garandeert zijn veiligheid buiten de verpleeghuismuren.
Het verpleeghuis is inderdaad geen gevangenis, zoals directeur verpleeghuiszorg Guido Biesmans van Envida – waar Henk woont – terecht zegt. Toch heeft het verhaal een beetje een wrang randje, als we lezen dat de deur van de afdeling waar Kees en anderen wonen om tien uur ’s ochtends open gaat en al voor die tijd ‘een groot deel van de bewoners zich verzamelt bij de deuren om van de afdeling af te kunnen’. Zeker als daarbij wordt vermeld dat voor de lunch iedereen terug moet zijn op de afdeling, ‘handig in verband met het eten en de medicatie’.
Praktische vertaling van wat de cliënt wil, blijft wringen
Natuurlijk, de verpleeghuizen kampen met personeelsproblemen. Het is dus uit het oogpunt van zorgverlening efficiënt als alle bewoners van de afdeling op hetzelfde moment daar aanwezig zijn. Maar wordt hiermee een zo natuurlijk mogelijke leefomgeving gecreëerd? Of is toch nog sprake van een situatie waarin het kader van de verpleeghuiszorg leidend is? De eerste twee hoofdstukken van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg dragen de titels ‘Persoonsgerichte zorg en ondersteuning: wat wil de cliënt?’ en ‘Wonen en welzijn – Een aangenaam leven’. De praktische vertaling daarvan blijft wringen.