Zonder populisme

Wat hebben de Europese Unie en ons Nederlandse zorgstelsel met elkaar gemeen? Dat beide het perfecte doelwit zijn voor goedkoop populisme, afkomstig van zowel links als rechts.

De uitslag van de Statenverkiezingen van vorige week kan je samenvatten in maar één kerngetal dat er echt toe doet: de optelsom van de stemmenpercentages van SP en PVV. Die kwam uit op 23,3. Dit is nauwelijks groei vergeleken met vier jaar geleden, toen het 22,5 procent was. Dat is het goede nieuws.

Maar intussen is het wel zo, dat van alle Nederlanders die naar de stembus gaan, tussen een vijfde en een kwart kiest voor een populistische partij. Peilingen voor de Tweede Kamer tonen zelfs een potentiële score, voor SP en PVV samen, van tegen de 30 procent. Maar als het eenmaal echt verkiezingsdag is, neemt relatief veel van hun aanhang niet de moeite om te komen stemmen. Dus mogen we in redelijkheid hopen dat de politieke invloed van beide partijen niet ongeremd door zal groeien.

Er is afgelopen woensdag wel flink wat verschoven tussen partijen onderling buiten het populistische kamp. Ook daar wordt natuurlijk flink geconcurreerd, en levendig steken uitgedeeld en vliegen afgevangen. Toch is er veel meer dat deze partijen onderling bindt dan ze verdeelt. Dit geldt voor VVD, PvdA, D66, SGP, ChristenUnie en CDA; en soms ook voor Groen Links.

Die binding heeft, behalve met een op hoofdlijnen gedeelde visie op de inrichting van onze samenleving, ook te maken met een consensus over de manier van politiek bedrijven. Met sleutelwaarden als respect, tolerantie, dialoog, constructiviteit, verantwoordelijkheid en burgervrede.

SP en PVV doen hier niet aan mee, maar er is nog veel méér dat die partijen onderling gemeen hebben. Het is intussen al vaak gezegd: ook de PVV is eigenlijk een heel linkse partij, vooral als het gaat om sociaal-economische issues zoals de hoogte van overheidsuitgaven. En wat beide partijen verder verenigt, is hun afkeer van de Europese Unie en van ons Nederlandse zorgstelsel.

Schelden op de EU is een dankbaar spel voor alles wat maar populistisch is. De waarden waar de Unie voor staat, zijn op zichzelf heel respectabel. Hierbij mag je denken aan: liberale democratie, onafhankelijke rechtspraak, vrijheid van media, respect voor minderheden, de ‘rule of law’, fatsoenlijk bestuur, internationale samenwerking. Maar het verder verbreiden en verankeren van die waarden is een complexe opgave, naar zijn aard permanent ‘werk in uitvoering’. En eenmaal geboekte resultaten zijn vaak niet direct zichtbaar, ook als ze er wel degelijk zijn. Zodat er altijd ruimte blijft voor een potje nationaal-populistisch schelden vanaf de zijlijn, op die ‘hoge heren’, ‘bureaucratie’ en ‘geldverslinding’ daar in Brussel.

Terug naar ons Nederlandse zorgstelsel, en naar de verkiezingen van vorige week. De partij die nog steeds als grootste uit de bus kwam, is diezelfde VVD die vorig jaar voorop liep bij het willen afschaffen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet. De volkswoede die ons toen is aangepraat, kent dus blijkbaar zekere beperkingen. Ook de winst van D66, mede-voorstander van afschaffing van artikel 13, wijst in die richting. Terwijl SP en PVV, allebei heel uitgesproken tégen die wetswijziging, juist nauwelijks winst hebben kunnen boeken.

Net als de EU belichaamt ook ons Nederlandse zorgstelsel een aantal respectabele waarden; zoals betaalbaarheid, toegankelijkheid, verdeling van lasten naar draagkracht, streven naar optimale kwaliteit. Maar ook hier hebben we te maken met een inherente complexheid, die immers eigen is aan alles wat met zorg te maken heeft, en die betekent dat die waarden nooit en nergens voor echt honderd procent vallen te realiseren. En het vele dat intussen iedere dag wél wordt bereikt, valt in de valse retoriek van een goedkoop publiek debat moeiteloos weg te vegen, in dit geval door vooral de SP, met een nummertje fulmineren over ‘bureaucratie’, ‘machtsmisbruik’, en ‘hoge heren’ (en dames). Emile Roemer zelf wist pas nog te vertellen dat ons zorgstelsel ‘voor geen meter deugt’, kort nadat dit in de Euro Health Consumer Index weer eens het beste van Europa was gebleken.

De protesten tegen afschaffing van artikel 13 kwamen van uiteenlopende kanten, van personen en groepen met uiteenlopende beweegredenen. Maar de toon werd toch vooral gezet door een voorhoede van scherpslijpers met een unverfroren populistische agenda. Met als rode draad de idee, dat de best mogelijke gezondheidszorg voor iedereen gewoon vanzelf realiteit wordt als het vrije samenspel van arts en patiënt maar niet wordt verstoord door ‘inmenging door derden’.

Natuurlijk is de relatie tussen arts en patiënt er vaak een van vertrouwen, met aan beide kanten de best mogelijke wil. Maar tegelijk, en hier wordt het dus opnieuw complex, is die relatie er ook een van ongelijkheid (in kennis), en van afhankelijkheid en kwetsbaarheid (bij de patiënt). Hoe je deze structurele asymmetrie nou het beste kunt compenseren, en of hiervoor betere oplossingen zijn dan dit over te laten aan de zorgverzekeraars, is iets waar verantwoordelijke partijen zich op dit moment hopelijk opnieuw goed over buigen. Zowel binnen als buiten de regeringscoalitie. En hopelijk met nu ook wat meer constructiviteit, en wat minder kinderachtig politiek gecalculeer, van de kant van het CDA.

Ook in de nieuwe Eerste Kamer vormen partijen die een positieve grondhouding hebben tegenover de essentie van ons zorgstelsel, en dit geldt ook voor het CDA, een sterke politieke meerderheid. Met SP en PVV gelukkig nog steeds daar waar ze ook thuis horen: in de speeltuin van het populisme, buiten het domein van de echte macht.

Delen