Alex Brenninkmeijer (1951-2022)
In de grote, tamelijk functioneel ingerichte werkkamer van Alex Brenninkmeijer op de bovenste verdieping het gebouw van de Nationale Ombudsman viel van twee kanten behaaglijk licht naar binnen. Mijn aandacht werd direct getrokken door een vrij lange tafel met een licht houten blad, waarop stapeltjes documenten lagen. Ik beging de onvergeeflijke fout door aan het hoofdeind plaats te nemen. Natuurlijk had ik moeten weten dat dit de vaste plek van de gastheer was.
In 1981 begon ik mijn beroepsopleiding tot huisarts en op 4 februari van datzelfde jaar trad de Wet Nationale Ombudsman in werking. Er is weinig reden tot trots, maar het blijft wel bijzonder dat mijn medische loopbaan tot twee bezoeken aan de heer Brenninkmeijer zou leiden. De naam Nationale ombudsman wekt niet de indruk dat deze zetelt in een robuust gebouw met circa 230 medewerkers op symbolische afstand tot de architectonische krachtpatserij van de ministeries.
Het wapengekletter van de geneeskundige inspectie waarmee alles begon, klinkt louter nog in nare herinneringen die af en toe opspelen. Hetzelfde geldt voor de eerste stap die je als burger moet zetten voordat men bij de Nationale Ombudsman terecht kan: deponeer eerst jouw klacht bij de instantie waarover je klaagt. Dat klinkt logisch, maar de uitdrukking ‘de slager keurt zijn eigen vlees’ zegt voldoende. Helaas kan ik in deze geen enkele positieve ervaring melden.
Ik heb altijd gedacht de Nationale ombudsman als vangnet voor mondige burgers typisch iets van deze tijd is. Maar al in het begin van de negentiende eeuw kende Zweden ‘een officieel aangestelde functionaris die klachten tegen maatregelen van de centrale overheid onderzoekt’. Wie nog verder de geschiedenis hiervan induikt, komt in de middeleeuwen terecht. De naam ‘ombudsman’ is afkomstig van het Oudzweedse woord ‘ombudh’, hetgeen ‘opdracht’ betekent.
‘De ombudsman is geen rechter; onbehoorlijke ambtenaren kunnen straffeloos onbehoorlijk blijven’
Op de site van de Nationale Ombudsman wordt vermeld dat deze functioneert als ‘onafhankelijk functionaris, die klachten van burgers over onbehoorlijk overheidsoptreden behandelt’. Maar daaronder staat iets wat aanzienlijk belangrijker is: ‘Als Nationale Ombudsman heb je vooral een controlerende functie. Je bent geen rechter, want de overheid is niet verplicht om gevolgen te verbinden aan je uitspraken.’ Onbehoorlijke ambtenaren kunnen straffeloos onbehoorlijk blijven.
Het eerste gesprek met de Nationale ombudsman was naar aanleiding van een lijvig rapport, waarin korte metten met de geneeskundige inspectie werden gemaakt. Dit rapport leidde na een kille, afgedwongen excuusbrief – een koude douche waarop de overheid patent lijkt te hebben – tot een gesprek (of iets wat hiervoor door moest gaan) met de toenmalige inspecteur-generaal Herre Kingma op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Er is geen groter contrast denkbaar dan tussen de ontmoetingen met Alex Brenninkmeijer en Herre Kingma. De vertoning op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had alles van een audiëntie. Al in de eerste minuut werd mij duidelijk gemaakt dat het hoogst uitzonderlijk was dat ik door de hoogste baas van de inspectie werd ontvangen. Dit voorrecht viel mij te eer omdat de heer Kingma zich empathisch wilde opstellen. Van oprechte excuses was geen sprake.
Hierna ging het dan ook weer mis, hetgeen leidde tot een tweede gesprek met de Nationale Ombudsman en vervolgens met de inspecteur-generaal, nu in Utrecht. Wanneer Alex Brenninkmeijer geneeskunde had gestudeerd, was hij een voortreffelijk oncoloog geworden: ‘Meneer Schretlen, medisch gezien sta ik met lege handen maar ik wil er wel écht voor u zijn.’ Beide gesprekken met hem hadden een tragische ondertoon maar ik voelde mij wel begrepen.
1 reactie
Dag Ignace,
Treffende waarneming die opmerking over het gesprek met de hoogste baas van de inspectie (of iets dat hiervoor door moest gaan).
We kwamen elkaar 2 keer tegen gedurende de ruim dertig jaar ervaring voor farmaceutische industrieën. Ik schreef er een manuscript over. Hieronder die kennismaking met hem:
Ooit sprak ik een man, toen nog cardioloog, die later Inspecteur-generaal van de Inspectie zou worden. Ons eerste contact dateert van ergens midden jaren tachtig. Tegenover me zit iemand die nadrukkelijk elk oogcontact mijdt. Hem observerend zie ik een grote man in witte jas die enigszins verveeld in zijn stoel zit. Het lijkt er verdomd veel op dat hij zo ongeïnteresseerd mogelijk de tijd uit wil zitten. Op mijn vragen geeft hij nauwelijks antwoord en als ik hem dat onmogelijk maak, probeert hij ze te ontwijken. Wij zijn ongeveer even oud, de dokter en ik. Kijkend naar hem krijg ik zomaar medelijden met zijn patiënten; zou hij ook zo communiceren met zijn patiënten?
Tien jaar later ontmoeten we elkaar opnieuw. Ik ben op pad met een collega die me inwijdt in de wereld van het geneeskundig onderzoek. Het bedrijf waar ik aanvankelijk invaller ben in een regio met een verkoopprobleem, is door het hoofdkantoor in de VS plotseling verrast met de opdracht voor een groot klinisch onderzoek. Snel moet men gerenommeerde artsen bereid zien te vinden daaraan deel te nemen. De aanwezige CRA’s (Clinical Research Associate) zijn overvraagd en ik mag bijspringen. Via een spoedcursus weet ik inmiddels van de hoed en de rand van de GCP (Good Clinical Practice) richtlijnen.
Mijn toenmalige gesprekspartner heeft ook niet stilgezeten, zo blijkt; hij heeft een naam opgebouwd in onderzoekland en draagt zelfs de titel van professor. In zijn ziekenhuis is het een komen en gaan van CRA’s. Hij is er zichtbaar trots op en troont ons ongevraagd mee naar een ruimte. Staand in de deuropening kijken we in een kleine kamer met daarin een grote tafel waaraan een vijftal CRA’s hun werk doen. Ze zitten bijna op elkaars lip met voor en naast hen allerlei patiëntendossiers en onderzoekformulieren.
Vers opgeslagen in mijn geheugen denk ik aan een van de GCP-voorwaarden en wel de regel die vooral bedoeld is om de privacy van patiënten te garanderen: een CRA die de onderzoekgegevens controleert aan de patiëntendossiers moet dat doen in een afzonderlijke ruimte. Hier, onder zijn supervisie, hebben ze kennelijk geen boodschap aan deze regel. Ik maak er geen opmerking over. Wel komt dat plaatje onmiddellijk weer bovendrijven als ik een aantal jaren later zijn naam lees; het gaat goed met zijn carrière; de professor is benoemd tot de hoogste baas van de Inspectie.
joep scholten
19 april 2022 / 11:28