All animals are equal (deel 2)

Op deze plaats uitte ik vorige keer mijn zorgen over het feit dat mensen met geld en connecties in het buitenland behandelingen kunnen ondergaan die voor Nederlanders zonder fortuin en relaties onbereikbaar zijn.

Sommige lezers dachten dat ik pleitte voor onbewezen behandelingen, van het soort waar wanhopige mensen crowdfunding-acties voor op touw zetten. Dat is niet zo. Ik doelde op behandelingen waarvan de mate van de werkzaamheid vaststaat, maar die door een combinatie van oordeelsvorming in Nederland niet in het basispakket worden toegelaten.

Anderen meenden, met diverse gradaties van verontwaardiging, dat ik de deur wagenwijd open zou willen zetten voor alle mogelijke nieuwe behandelingen. Dat is evenmin het geval en even voor de mensen die dit moeilijk vinden: naar mijn overtuiging is het heel, heel goed dat de overheid kritisch kijkt naar het verzekerde pakket. Aan de zorg wordt enorm veel belastinggeld en premiegeld besteed. Het is geld van ons allemaal, en je mag hopen dat dat geld wordt uitgegeven aan zaken die echt gezondheidswinst opleveren.

“Je mag hopen dat ons belasting- en premiegeld wordt uitgegeven aan zaken die echt gezondheidswinst opleveren”

Het Nederlandse zorgsysteem is in principe een open systeem. Dat betekent dat nieuwe behandelingen geruisloos worden opgenomen in het verzekerde pakket, tenzij er gegronde redenen zijn dat niet te doen. Die redenen zijn er indien de nieuwe behandeling kwalitatief onder de maat is, en/of te duur wordt geacht. Een behandeling moet doelmatig zijn: goed genoeg werkzaam, niet al te veel of in elk geval hanteerbare bijwerkingen, met een prijs die in verhouding staat tot de gezondheidswinst.

Het buiten de deur houden van niet-doelmatige behandelingen lukt niet altijd even goed. Een voorbeeld waarbij het niet gelukt is, zijn de protonencentra. We hebben er drie stuks van gebouwd voor in totaal 230 miljoen euro. Dat is veel geld. Echter: volgens de CBS-definitie gaven we in 2022 126 miljard euro uit aan zorg. Dat is 10,5 miljard per maand. Een maand telt gemiddeld 21-22 werkdagen. Dat betekent dat je voor de prijs van die drie protonencentra net iets meer dan een dagdeel zorg kunt kopen. Toch blijft het veel geld en het is jammer als een dergelijk bedrag – al zinkt het een beetje weg in het grote geheel – niet doelmatiger besteed werd.

De zorgverzekeraars – ik werkte toen dit speelde bij Zilveren Kruis – hebben zich uit alle macht verzet, want zelfs een enkel centrum was al kwestieus, laat staan drie, maar dat heeft weinig geholpen. Alleen het door het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis gewenste centrum in Amsterdam is er niet gekomen. Wie zei dat de zorgverzekeraars zoveel macht hebben? Ze stonden machteloos tegenover de lobby van de (universitaire) ziekenhuizen.

In het gebruik van de protonencentra hebben de verzekeraars wel iets bereikt. Om in aanmerking te komen voor protonenbestraling, moet zijn aangetoond dat deze vorm van bestraling belangrijk minder schade aan gezonde weefsels geeft dan gewone bestraling. Gewone bestraling en protonenbehandeling worden dan op papier, nou ja in de computer, met elkaar vergeleken en men is overeengekomen wanneer de keus op ‘gewoon’ of op ‘protonen’ valt.

Waar de grens ligt, is natuurlijk enigszins arbitrair.  Dit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de financiële problemen van de protonencentra, want in de businessplannen is men uitgegaan van een veel ruimhartiger beoordeling, en dat scheelt veel patiënten per jaar. Dat is sneu, maar het is natuurlijk niet oké om goed geld naar kwaad geld te blijven gooien.

“Wie zei dat de zorgverzekeraars zoveel macht hebben? Ze stonden machteloos tegenover de lobby van de (universitaire) ziekenhuizen”

Waar de kostenbeheersing wel lijkt te lukken, is bij de toegang tot nieuwe geneesmiddelen. De minister van VWS heeft enkele malen een middel dat wel effectief werd bevonden, niet toegelaten omdat er, na onderhandelingen in de sluis, geen overeenstemming kon worden bereikt over de prijs.

Toch zit hier de kern van mijn bezwaar zoals verwoord in mijn vorige blog. Wij hebben in Nederland een hoogst particuliere manier om doelmatigheid van een behandeling af te wegen. Dat is geheel toegestaan, want het is aan de overheid van een land om dat te doen op de wijze die haar juist voorkomt. Wat mij enigszins tegen de borst stuit, is dat we in Nederland lijken te pretenderen dat onze manier van afwegen superieur is aan de manier waarop men dat in bijvoorbeeld Duitsland en België doet.

Ik geef toe, in Duitsland geeft men meer uit aan zorg per hoofd van de bevolking dan in Nederland, maar in België is dat minder (bron OESO). En in België gaat IEDER nieuw middel de sluis in. Ieder land probeert op zijn manier de kosten van de zorg in zijn algemeenheid en van nieuwe behandelingen in het bijzonder in toom te houden. Waarom zou onze manier superieur zijn? Ik vind dat nogal aanmatigend.

Het is treurig dat de uitwerking van onze wijze eraan bijdraagt dat gewone Nederlanders (veel) langer moeten wachten op nieuwe behandelingen waarvan de werkzaamheid vaststaat dan gewone Belgen. Eerlijk gezegd vind ik het een schande dat de partijen die hierbij betrokken zijn (ministerie, industrie, verzekeraars en zorginstituut) die situatie laten bestaan.

Delen