Boos
Geachte Dokter,
Tot mijn spijt vond ik ’t niet zo prettig wat U vanmorgen allemaal zei. Vorige week maandag vertelde U mij dat de proppen in de oren oorzaak konden zijn van duizeligheid en draaierigheid.
Hedenmorgen zegt u: “We laten de proppen maar zitten, anders komt ’t terug!” Als ’n Dokter bij me komt, wil ik wel graag geholpen worden. Ik mis uw voorganger nog steeds.
Een lichte tremor knaagt aan haar handschrift, maar veertig jaar in het onderwijs laten zich niet zomaar door een ouderdomskwaaltje ondersneeuwen. Juffrouw Plasmeijer* is boos op mij en steekt dat niet onder stoelen of banken. Met een foute leerling moet je korte metten maken en voor een foute dokter geldt hetzelfde. Kernachtig verwoordt ze haar klacht: ik ben niet consequent. Maar wat nu? Meer dan de helft van het vel is nog leeg.
Ik val U niet te dikwijls lastig dacht ik. Als ik mezelf kan redden en helpen dan doe ik dat. Met mijn hoofdpijn zit ik vanaf mijn zevende jaar, met mijn nek al vanaf mijn achttiende. Dr. A. van de St. Maartenskliniek zei me: “Juffrouw, ’t is slijtage, Hou ’t zomer en winter warm!” Dat doen we dan maar, maar je moet ’t wel elke dag dragen.
Hier splitsen zich de denkwegen. Juffrouw Plasmeijer laat blijken dat ze geen doetje is. Al vanaf haar jeugd kamt ze met hoofdpijn en nekklachten. Wanneer de dokter moet komen omdat ze duizelig en draaierig is, moet daar niet te lichtzinnig over worden gedacht: hup, die proppen moeten er uit! De dokter daarentegen vraagt zich af of die slijtage niet de oorzaak van haar klachten zou kunnen zijn.
[Tweet “‘Er is een groot verschil tussen ‘Zorg’ met een hoofdletter en ‘zorg’ met een kleine letter'”]
Als voormalige lerares is juffrouw Plasmeijer gewend om te bepalen wat er moet gebeuren: Vrijdagmiddag ben ik present om mijn oren te laten uitspuiten. Om te voorkomen dat ik tegensputter volgt er nog een argument, waar geen dokter onderuit kan: ik wil als ik naar een bezinningsweekend ga wel alles graag horen, anders kan ik wel thuisblijven. Als je bezinning belangrijk vindt – en dat vind ik – dan vraagt dat veel inspanning en concentratie en daarom wil ik dat mijn hoofd goed is.
Juffrouw Plasmeijer is er toch nog niet helemaal gerust op dat haar wens wordt ingewilligd. Donderdag moet ik nog even naar Amsterdam. Mijn jongste zus haar man ligt op sterven. Ze heeft geen kinderen. ’t Valt niet mee om hem te moeten missen, ’t was dus fijn geweest als mijn oren vanmorgen uitgespoten waren!
Welke bruut durft hier nog tegenin te gaan. In de laatste alinea toont juffrouw Plasmeijer haar gevoel: ’t Is misschien geen aardig briefje, maar ik moest ’t toch even kwijt, Neem me níet kwalijk! Ik hoop, dat ik in Amsterdam nog even goed kan doen. Onder ’n Hartelijke groet staan haar naam en adres.
Nog geen paar uur na het huisbezoek brengt mijn assistente haar brief. In een paar minuten typ ik een reactie:
Beste Juffrouw Plasmeijer,
Het enige, wat ik vanochtend heb meegedeeld, is dat ik niet bij iemand thuis de oren ga uitspuiten, wanneer die persoon ook naar de praktijk kan komen. Vandaar! Op de tweede plaats ga ik bij personen die nog duizelig zijn geen oren uitspuiten, omdat hierdoor de duizeligheid toeneemt. U kunt dagelijks de oren laten uitspuiten, wanneer de duizeligheid over is.
Hoogachtend,
I.C.J.M. Schretlen
P.S.
Uit het feit dat u donderdag wél naar Amsterdam kan, meen ik te moeten opmaken, dat u ook 200 meter van uw flat onze praktijk kunt bezoeken.
Er is een groot verschil tussen ‘Zorg’ met een hoofdletter en ‘zorg’ met een kleine letter. Als zorgverlener heb ik misschien niet onjuist gehandeld maar de geleverde zorg was ‘zorg’ met een kleine letter. Jammer dat ik juffrouw Plasmeijer hierover niet alsnog mijn spijt kan betuigen. Ze is al jaren dood. Misschien is de brief die zij aan mij schreef en die ik – om God mag weten welke reden – al die tijd heb bewaard het enige, wat van haar lange bestaan op aarde is overgebleven.
*Uit privacyoverwegingen is de naam van de patiënt aangepast.
1 reactie
Beste Ignace,
Misschien passen bij deze brieven de omschrijving, c’est la ton qui fait la musique. In ieder geval lovenswaardig dat de aanvechting om excuses te maken onverminderd aanwezig is.
Helaas zijn er legio andere verhalen te vertellen. Verhalen waarbij de toon volstrekt ondergeschikt is aan de geborneerdheid van een dokter. Niet zelden worden ze manifest als die patiënt op zijn manier meedenkt en daarmee het medisch handelen van zijn arts een deuk krijgt. Onlangs vertelde een fietsmakker zijn verhaal. Het speelt zich af begin jaren zeventig van de vorige eeuw.
De jongeman die hij toen was bleek een groot wielertalent. Als 21 jarige kreeg hij een aanbod van een Franse wieler profploeg. Slechts een medische keuring scheidde hem nog van de degens kruizen met de Eddy Merckx’en, Roger de Vlaeminck’s en Felice Gimondi’s van deze wereld. Vanuit de Achterhoek reed hij op zijn racefiets naar een dorp net onder Groningen. Daar zat een sportgekke huisarts die hem beklopte en beluisterde. Die hoorde iets in de longen wat hij niet kon thuisbrengen en maakte ter plekke een afspraak met een longarts bij mijn fietsmakker in de buurt. Die pakte opnieuw zijn fiets en reed richting Twente. Voor een aanstaande wielerprof een afstandje van niks.
In dat ziekenhuis aangekomen en onderzocht mocht hij gelijk blijven. Foto’s en laboratoriumonderzoek bevestigden het onderbuikgevoel van de sportdokter, er zat een TBC infectie.
Na maanden verblijf in dat ziekenhuis, mocht hij naar huis. Foto’s lieten echter zien dat er onderin die longen nog iets niet helemaal goed zat. Tja, het zou eventueel weg te opereren zijn. Dat, althans, was de optie die de longarts op tafel legde tegenover de jongeman.
Die liet zich in dit gesprek begeleiden door een vertrouwensman en wel de ploegleider van de amateurploeg waarvoor hij reed.
Deze in de wielersport legendarische man vroeg aan de longarts: ‘Als het u eigen zoon was, zou u dan opereren?’ Het antwoord van de dokter was stellig, net zo als de reactie van de begeleider. Er werd niet geopereerd.
En dan zit je thuis, voelt je niet ziek, maar mag niks, omdat er ergens onderin die longen iets zit wat er niet hoort. Zou je dat kunnen wegblazen? Of eruit duwen? Allemaal vragen die je je als jongeman zonder echte kennis van zaken gaat stellen. Hij wilde wat doen en verzon daarom het volgende. Hij vroeg zijn moeder om ballonnen te kopen.
Vanaf dat moment blies hij dagelijks eerst tientallen en later een veelvoud daarvan, zo hard mogelijk op. Steeds nieuwe, want die gaven meer weerstand.
Na twee maanden moest hij terug voor controle bij die longarts. Alom verbazing en ongeloof. Foto’s werden opnieuw genomen maar het resultaat was hetzelfde; er viel niets op te zien.
Door de irritatie die bij de dokter zichtbaar werd, biechtte mijn fietsmakker op wat hij de afgelopen twee maanden had gedaan.
De reactie van de longarts zou, toen ook al en nu zeker, nadrukkelijk voer moeten zijn voor psychologen. De man was boos, eigenlijk furieus, zei letterlijk: ‘Ik wil je hier nooit meer zien want wie zich niet aan mijn voorschriften houdt is niet mijn patiënt.’
Het was ook niet meer nodig, want mijn fietsmakker begon aan het tweede deel van zijn wielercarrière. Het werd er een vol prachtige palmares van nationale kampioenschappen, deelnames aan WK’s en Olympische spelen.
Wel werd hij nooit prof. Hij volgde daarbij het advies van zijn ploegleider. Die kende het profwereldje en zijn volstrekt gestoorde dopinggebruik. Een keer mazzel hebben was al een klein wonder, maar de Goden verzoeken is gewoon niet verstandig.
Of die longarts ooit aanvechting gevoeld heeft om excuses te maken! Geen idee, maar je wilt het graag hopen voor die man.
Joep Scholten
22 september 2016 / 13:23