De eerste viroloog
Het zal niet de eerste keer zijn dat ik in publicaties uit verre landen op een roemruchte landgenoot stuit, van wie mij de naam tot dusverre onbekend was. Zo heb ik nooit geweten dat de vader van de virologie oftewel de eerste viroloog een Nederlander is: Martinus Willem Beijerinck (1851-1931). Wikipedia maakt zelfs melding van een naar hem genoemd museum in Delft, dat – wanneer de informatie nog klopt – dinsdags op afspraak is geopend; het omvat overigens niet meer dan zijn werkkamer en een tweede geacclimatiseerd vertrek met archiefmateriaal.
Nederland telt – ook dat kan als graadmeter voor bekendheid gelden – inderdaad meerdere Beijerinckstraten, maar Martinus Willem moet deze eer delen met Jan Anne Beijerinck (1800-1875), wiens naam is verbonden aan de droogmaking van de Haarlemmermeer.
De curieuze levenslijn van Martinus Willem Beijerinck wordt doorkruist door een niet minder curieuze geschiedenis, niet van een mens maar van een plant: de ‘gewone tabaksplant’. De botanische naam hiervan, Nicotiana tabacum, is ontleend aan Jean Nicot (1530-1604), ooit ambassadeur van Frankrijk in Portugal. Op dertigjarige leeftijd ontdekte en beschreef hij in Amerika de tabaksplant. Hij stuurde dit ‘geneeskrachtige wondermiddel’ naar de Franse koningin Catharina de’ Medici (1519-1589) ter verlichting van haar hoofdpijn. Een blad van deze plant bevat 2 tot 8 procent – uiteraard ook naar Nicot genoemde – nicotine. Die medicinale toepassing verdween overigens al in de 17de eeuw, toen bleek dat de plant bepaald niet zo gezond was. Maar de opmars van de Nicotiana tabacum was ook in Europa niet meer te stuiten.
De levenslijn van Beijerinck en geschiedenis van de tabaksplant komen samen wanneer de plant vreemde verschijnselen vertoont: op bladeren ontstaan mozaïekachtige geelverkleuringen. Van Louis Pasteur (1822-1895) was bekend dat veel ziekten door micro-organismen worden veroorzaakt. Met behulp van zelf vervaardigde microscopen had Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) al geruime tijd tevoren bacteriën waargenomen en beschreven, maar deze werden pas anderhalve eeuw later als ziekteverwekkers herkend. Sap van een tabaksplant met geelverkleuringen leidde bij een gezonde plant tot dezelfde afwijking. De gezonde plant was dus besmet. Dit gebeurde zelfs wanneer het sap door een porseleinen filter ging, dat geen bacteriën doorlaat. Er moest dus sprake zijn van een nog kleiner micro-organisme. Beijerinck sprak eerst over een ‘contagium vivum fluidum’ (levende besmettelijke vloeistof) en later over ‘virus’; dit uit het Latijn afkomstige woord bestond overigens al een paar eeuwen en betekende ‘gifstof’.
Beijerinck sprak eerst over een ‘contagium vivum fluidum’ (levende besmettelijke vloeistof) en later over ‘virus’
Pas in 1939, acht jaar na het overlijden van Martinus Willem Beijerinck, werd dankzij de ontdekking van de elektronenmicroscoop in 1931 de eerste afbeelding van het staafvormige tabaksmozaïekvirus gepubliceerd. Hoe kan het dat een virus slechts één enkele soort te grazen neemt en wat zit hierachter? Dit blijft mij intrigeren.
Wikipedia weet te melden dat ‘de vader van de virologie’ een einzelgänger was. In deze tijd van (vaak opgedrongen) samenwerking klinkt dat misschien negatief maar het zijn juist einzelgängers die trouw aan eigen ideeën belangrijke ontdekkingen doen. Pas na zijn pensionering hebben studenten het werk van de vooralsnog wel degelijk gewaardeerde Beijerinck naar een breder publiek uitgedragen. Misschien moet ik mij ervoor schamen dat ik zijn naam nooit eerder heb gehoord.