De laatste loodjes
Niemand wordt dokter om mensen te laten sterven.
Toch is dat wat ik nu doe. Van het ene op het andere moment is de afdeling die ik onder mijn hoede heb, veranderd in een palliatieve unit. Zes patiënten hebben een code C, wat een mooie medische term is voor precies dat: laten sterven. Omdat er geen behandelopties meer zijn, omdat de prognose somber is, omdat het zo genoeg is geweest.
Zes patiënten die op mijn afdeling liggen dood te gaan. We doen er een beetje lacherig over naar elkaar, de verpleegkundigen en ik. Maar niemand wil écht lachen. We zijn moe van alle slecht nieuwsgesprekken; moe ook van het wachten. Als ik de patiëntenkamers oploop, overvalt me een zwaarte, als een donkere cape die ik over mijn witte jas moet dragen. De patiënt en de familie zien dat niet. Die zien alleen de dokter.. Maar ik voel het zo. Als arts wil je ingrijpen en dat is nu net wat bij een palliatief beleid niet kan.
Het hoeft ook niet meer. Het merendeel van mijn ‘palliatieve club’ is oud en heeft vrede met het naderende overlijden. De laatste loodjes, die volgens het spreekwoord het zwaarst zouden moeten zijn, lijken met de juiste pijnstilling en sedatie veel lichter dan alle misère van onderzoeken en behandelingen die eraan vooraf is gegaan. Op zo’n manier kan ik met de dood wel leven.
Maar wat ik niet kan verkroppen zijn de jongere patiënten, die strijdend ten ondergaan. Bij zo’n patiënt zit ik nu en dit keer heb ik als dokter geen medische verhaal om te vertellen; er zijn geen woorden voor dit gesprek.
‘Wat is het moeilijk, hè?’ zeg ik en ik weet niet eens of ik zijn situatie of de mijne bedoel.
De patiënt is jonger dan mijn vader, maar hij had mijn opa kunnen zijn. Zulke magere handen op de deken, een gezicht dat bleek en pafferig is. ‘Ik ben zo moe,’ zegt hij, ‘zo vreselijk moe.’
‘Waarom ga je dan niet slapen?’ zeg ik en we weten beiden dat ik iets anders bedoel.