Voorlopig

In ons ziekenhuis is de ‘voorlopige ontslagdatum’ in gebruik, ook wel ‘VOD’ genoemd. Dit houdt in dat ik mij bij iedere visite dien af te vragen wanneer mijn patiënt waarschijnlijk met ontslag zal gaan. De verpleegkundige moet dit noteren en aan de patiënt meedelen door middel van een aantekening op een bordje dat boven het bed hangt. Het idee is dat dankzij deze werkwijze patiënten minder lang opgenomen liggen.

Een typisch geval ‘leuk in theorie, maar werkt het ook in de praktijk?’. De meeste artsen die ik ken, zijn niet bepaald over de VOD te spreken. Eén supervisor antwoordt standaard ‘1 april’ als hem naar een VOD wordt gevraagd – ook als het half september is.

Helaas blijkt uit ervaring dat die gok ongeveer even vaak juist is als een serieuze poging om een ontslagdatum te schatten. Voor een patiënt die een heupoperatie heeft ondergaan, valt dat misschien te voorspellen, maar de ziektebeelden op de afdeling interne geneeskunde/MDL verlopen zelden volgens vast protocol. Pas na een aantal dagen kan ik een enigszins gerichte schatting doen, maar dat is niet naar de wens van het management, dat al op dag 1 een antwoord verwacht.

Voor patiënten zorgt het bordje met de VOD dan ook voor meer verwarring dan duidelijkheid. “Ik moet morgen naar huis, maar ik voel me nog helemaal niet goed, dokter!” hoor ik regelmatig. Ik wijs dan maar op de ‘V’ van ‘voorlopig’ en leg uit dat het definitieve ontslag nog altijd gewoon in overleg tussen arts en patiënt wordt vastgesteld.

De verpleegkundigen zitten nog zwaarder onder de plak van het management dan wij. Wanneer zij aan het einde van de dag niet van al hun patiënten een VOD hebben genoteerd, dreigen er duistere straffen (die mij overigens na twee jaar nog steeds niet helemaal duidelijk zijn). Vandaar dat het regelmatig voorkomt dat een verpleegkundige mij vertelt dat er een nieuwe patiënt is opgenomen en in plaats van zijn diagnose of behandeling te bespreken, enkel de vraag stelt wanneer hij weer naar huis gaat. Nog voor ik de patiënt heb gezien… ‘1 april’ wordt een steeds aantrekkelijker antwoord, kan ik u vertellen.

Dhr. W. is een relatief jonge patiënt met uitgezaaide kanker, bij wie we in verband met allerlei complicaties een palliatief beleid afspreken. Ik verwacht niet dat hij de ochtend zal halen. Het is een indrukwekkende casus, ook voor de verpleegkundige. Misschien moet ik haar daarom maar vergeven dat ze, wanneer alle opdrachten zijn opgeschreven, automatisch vraagt: ‘En de VOD?’

Delen