Te goed

Afgelopen weekend hoorde ik op Radio 2 een discussie over ouderschap. Een van de moeders, steevast door de presentator betiteld als ‘carrièrevrouw’, verkondigde dat ze nooit luizenmoeder wilde worden, wat de andere deelnemers aan de discussie dan weer asociaal gedrag noemden. De carrièrevrouw voelde zich blijkbaar te goed voor die taak.

Toch begrijp ik haar standpunt wel. De klasgenootjes van mijn toekomstige kinderen zullen het absoluut zonder mij als luizenmoeder moeten stellen. In zekere zin voel ik me daar namelijk inderdaad te goed voor. En zo is er nog wel wat werk te verzinnen dat ik weiger te verrichten.

Zo blijf ik me verbazen over de vragen die ik soms krijg van patiënten en hun familieleden. Laatst kreeg ik het verzoek of ik een koptelefoon kon regelen voor de tv van een patiënt. Natuurlijk ben ik daar wel toe in staat (al zou ik eerst moeten uitzoeken waar die dingen eigenlijk bewaard worden), maar het gaat om het principe. Ik ga toch ook niet naar de Mediamarkt om mijn cholecystitis te laten behandelen?

Is het asociaal gedrag om zo’n verzoek te weigeren? Juist integendeel, argumenteerde de carrièrevrouw op de radio. Na zes jaar studie en nog eens een paar jaar opleiding tot medisch specialist is er inmiddels zo veel in mij geïnvesteerd, dat het alleen al uit economisch opzicht zonde zou zijn als ik het geleerde niet in de praktijk zou brengen. Ik ben het als het ware aan de samenleving verplicht.

Het is dan ook geen onwil dat ik niet op zoek ga (naar een koptelefoon of luizen, dat is me nu om het even), maar naast mijn artsenwerk heb ik er gewoon geen tijd voor. Dat ik in dit geval kies voor de taak waarvoor ik heb doorgeleerd, en niet voor iets anders, is volgens de redenering van de carrièrevrouw juist sociaal gedrag.

Ik ben me er terdege van bewust dat ik als arts (over het algemeen gesproken) meer respect geniet dan de gemiddelde luizenmoeder. Misschien dat daar die woordkeus uit voortvloeit: ‘Ik voel me te goed’. Wat de discussianten in het radioprogramma echter uit het oog verloren, is dat dit alles niets te maken heeft met ‘te goed zijn’ voor bepaald werk, maar simpelweg met ‘werk doen waar je goed in bent’. Op die manier bekeken is de dokter net zo belangrijk als de luizenmoeder, of degene die koptelefoons regelt voor patiënten in het ziekenhuis.

Delen