Een paar van alle zielen
Waar zijn alle zielen gebleven? Een paar van hen dolen nog rond in mijn geheugen en komen steevast bovendrijven in de periode rond Allerzielen maar ook wel vaker op onverwachte momenten. Niet alle doden uit mijn doktersleven hebben de eeuwige rust gevonden.
Meneer van Aalst was een échte heer, altijd in een keurig pak gestoken, bijna overdreven beleefd. Wie met hem sprak kon niet vermoeden dat hij verslaafd was aan een slaapmiddel uit de oude doos en daarvoor al vele jaren in een academisch centrum onder behandeling was. Kort voor Kerstmis raakte de man in een forse crisis, een opname was echt onvermijdelijk. “Laat hem maar komen,” zei de dienstdoende psychiater na een moeizaam telefoongesprek, maar dat kon pas na een aantal dagen. Weken later kreeg ik bezoek van de politie: mijn patiënt had zich midden in de bossen opgehangen; of ik hem aan de hand van een foto kon identificeren.
Mevrouw Bernards woonde alleen in een appartement op drie hoog, niet ver van mijn praktijk. Deze wat afstandelijke, begaafde en breed georiënteerde dame was geen eigen patiënte maar ik zag haar regelmatig tijdens vakanties van haar eigen huisarts. Haar interieur vertelde meer over haar dan zijzelf, maar juist via een foto, schilderij of beeldje raakten we met elkaar in gesprek over haar boeiende verleden dat mij echter nooit helder voor ogen is komen te staan. Op een ochtend werd ik gealarmeerd door haar huishoudster, omdat de eigen huisarts afwezig was. Ik trof de vrouw hangend tussen tafel en stoel met één been in de lucht gestoken. De lijkschouwer was er zeker van dat zij een natuurlijke dood is gestorven.
Meneer Christiaans, een aimabele gedreven persoonlijkheid, offerde zich op voor zijn werk en klaagde nooit over zichzelf. Een slokdarmbloeding maakte in nog geen kwartier tijd een einde aan zijn leven. Ik herinner mij niet meer of de ambulance kort voor of na mij arriveerde. Maar het beeld van de bloedbrakende man is nooit van mijn netvlies verdwenen. Ik moet lijkbleek zijn weggetrokken. De verpleegkundige adviseerde mij om de echtgenote bij te staan die half in shock in een ander vertrek zat. Zodoende heb ik de laatste momenten van deze dierbare patiënt gelukkig niet hoeven mee te maken. Zijn dappere vrouw doorstond dit trauma beter dan ik.
Voor de gelegenheid geef ik hem een naam – meneer Daniëls – maar ik weet écht niet meer hoe hij heet. Tijdens een stikhete zomerperiode werd de man op een zondag laat in de middag dood op zijn flat aangetroffen. “Je hoeft je niet te haasten,” zei de collega vanaf de huisartsenpost, “want de man is al dagen dood”. Hij lag op bed, het lichaam was opgezwollen en leek in gelatine te drijven. Ik durfde niet dichtbij het lijk te komen. In de eetkamer zat de zoon die hem had aangetroffen. Ik proefde nauwelijks emotie. Met vragen probeerde ik een beeld van de overledene te krijgen maar kwam nog niet eens tot een vage schets. In verwarring ben ik weggegaan. Ook de eigen huisarts wist niet meer van hem te vertellen dan een paar medische akkefietjes.
Éline was nog geen tien jaar oud toen zij aan een hersenvliesontsteking overleed. Het beeld van een overleden kind is al aangrijpend maar altijd nog minder aangrijpend dan dat van een stervend kind (vergeef mij deze woorden). We weten allemaal hoe kwetsbaar het leven is en hoe snel het kan aflopen. Maar hoe licht wegen woorden wanneer je een meisje in de armen houdt, waaruit het leven bijna tastbaar wegtrekt zonder dat je iets kunt doen. Ook de kinderarts stond machteloos. Éline is de enige uit mijn praktijk geweest, waarbij ik aanwezig was op haar begrafenis op een besneeuwd kerkhof. De lange stoet treurende mensen trok door een kapel zonder dat er een woord werd gezegd. Aan het graf vielen er enkelen flauw zodat ik mij kon hullen in mijn rol als dokter. Eén van mijn kinderen had ongeveer dezelfde leeftijd als Éline; die is nu in de twintig. Alsnog wil ik Éline herdenken met een gedicht van Denise Jallais (1932) die zelf een kind verloor:
Wiegelied voor mijn dode kind
Je moet niet bang zijn voor het donker
en ook niet voor de wormen
trouwens
je mag spelen met de regen
en kijken hoe het gras groeitJe moet geen aarde in je mond stoppen
en niet braaf op mij gaan wachten
trouwens
ze hebben je bloemen gegeven
om je te troosten dat je klein bent
en dood.Vertaald door Jelle Nesna en Elisabeth Leijne
Uit de bundel Moed, Honderd hedendaagse dichteressen (2013)