Een vreemde plons
Wat het lijden betreft vergisten zij zich nooit,
De Oude Meesters: hoe goed begrepen zij
Zijn menselijke rang; hoe het plaatsheeft
Terwijl iemand anders aan het eten is of een raam opent of net traag voorbijloopt;
Hoe, terwijl de oudere mensen eerbiedig, vol hartstocht
Op de wonderbaarlijke geboorte wachten, er altijd
Kinderen zijn die niet per se wilden dat het gebeurde, schaatsend
Op een vijver aan de rand van het bos;
Zij vergaten nooit
Dat zelfs het verschrikkelijke martelaarschap zich moet voltrekken
Ergens in een hoek, op een rommelige plek
Waar de honden doorgaan met hun hondse leven en het paard
Van de beul zijn onschuldige billen schurkt aan een boom.
Op wat écht in ons leven telt heeft de tijd geen vat. Daarover blijven de lessen van de ‘oude meesters’ verrassend actueel. In 1938 verbleef de Engels-Amerikaanse dichter en essayist Wystan Hugh Auden (1907-1973) enige tijd in Brussel. In de collectie van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSKB) werd hij getroffen door met name werken van één van deze oude meesters: Pieter Bruegel de Oude (geboren tussen 1525 en 1530, en overleden in 1569). Het bovenstaande (eerste deel van het) gedicht van Auden, dat uit 1938 dateert, draagt als titel Musée des Beaux Arts en is geïnspireerd door een paar van deze schilderijen. De vertaling is van J. Bernlef (Alfabet op de rug gezien) maar er bestaan ook Nederlandse vertalingen van onder meer Huub Beurskens (Nee, Plato, Nee) en Jan Emmens (De hond van Pavlov), hetgeen al veel zegt over de zeggingskracht van dit gedicht.
Het bovenstaande fragment confronteert ons met een wezenskenmerk van lijden, dat door de eeuwen heen mensen beroert: hoe hevig de impact hiervan ook kan zijn voor degene die hierdoor wordt getroffen, zelfs in zijn of haar directe omgeving gaat het leven gewoon door. Auden concentreerde zijn aandacht op één schilderwerk, waarin de betreffende thematiek duidelijk tot uiting komt, en daarover gaat het tweede deel van het gedicht:
Op Bruegels Icarus, bij voorbeeld: zoals alles zich
Op zijn dode gemak van de ramp afkeert; de man achter de ploeg
Zou de plons gehoord kunnen hebben, de verloren kreet,
Maar voor hem was het geen belangrijk fiasco; de zon scheen
Zoals het moest op de witte benen die verdwenen in het groene
Water en het kostbare, fragiele schip dat iets merkwaardigs
Gezien moet hebben, een jongen die uit de hemel viel,
Moest ergens heen en zeilde rustig door.
Ik ken geen andere combinatie van schilderwerk en gedicht die voor (toekomstige) hulpverleners als zo’n ongelooflijk rijk en inspirerend startpunt voor reflectie en discussie kan fungeren. Ondanks het feit dat het schilderwerk typische kenmerken vertoont van het oeuvre van Pieter Bruegel, is er onder kunsthistorici nog steeds een felle discussie gaande of het echt eigenhandig door deze schilder is gemaakt, maar in dit kader is dat niet van groot belang. Wel boeiend is dat het werk behalve Auden niet alleen meerdere dichters maar ook auteurs, componisten en filmers heeft geïnspireerd en dat hierbij de aandacht is verspreid over uiteenlopende aspecten, waaronder intrigerende details.
Zo werd in 1934 door de Hongaars-Amerikaanse kunsthistoricus Charles de Tolnay links boven het midden onder de struiken een dode man ontdekt, waarvan met name het hoofd zichtbaar is. Linksonder intrigeert een donker gekleurd zwaard.
Wat maakt dit werk van Bruegel en het hierbij behorende gedicht van Auden nu zo boeiend? Tussen het schip en de visser zien we nog net de benen van Icarus, de ‘jongen die uit de hemel viel’ in het deinende zeewater verdwijnen. De Griekse mythologie leert ons dat zijn vader Daedalus hem vleugels van was had gegeven om aan koning Minos op Kreta te ontsnappen. De overmoedige Icarus sloeg de waarschuwing dat de was door zonnewarmte zou smelten en dat hij daarom niet te hoog moest vliegen in de wind: hoogmoed komt bij hem letterlijk voor de val! Op een tweede, minder bekende versie is ook Daedalus geschilderd. Men vermoedt dat hij ooit op het hier besproken werk figureerde maar dat deze mythologische figuur na een beschadiging is overschilderd door de ondergaande zon (die eigenlijk te laag hangt om de was te doen smelten).
Het schilderwerk van Bruegel wordt De val van Icarus genoemd maar de tweede titel – Landschap met de val van Icarus – doet meer recht aan wat we zien. In het ooit in Italië gesitueerde landschap signaleert Auden hoe door ‘de man achter de ploeg’ stoïcijns wordt gereageerd op de plons die hij gehoord zou kunnen hebben: “En de boer, hij ploegde voort.” Ook het schip zeilde volgens Auden rustig door. In zijn gedicht wordt verder geen aandacht geschonken aan de visser en de herder van een kudde schapen (inclusief ‘het zwarte schaap’). De visser lijkt zo geconcentreerd dat hij niets in de gaten heeft. De herder is een ander verhaal: die lijkt zich wel bewust van het drama maar keert Icarus de rug toe. Moet Icarus boeten voor zijn gedrag en rechtvaardigt dat elk gebrek aan betrokkenheid? Het zijn vragen die niet alleen dit schilderwerk oproepen maar die men dagelijks kan stellen wanneer mensen met een rampzalige gebeurtenis worden geconfronteerd.