Eeuwige belofte

In 1917 introduceerde het Amerikaanse blad Illustrated World de eerste vliegende auto. Gedurende de afgelopen eeuw heeft zich een lange stoet van de meest fabelachtige toestellen gevormd. Hoewel de belofte van ultieme mobiliteit nooit is ingelost en sommigen er zelfs hun leven voor hebben gegeven, is de droom nog springlevend.

Tekst: Fanta Voogd

De gedachte aan een combinatie van wielen en vleugels is diepgeworteld in de Indo-Europese cultuur. Van India tot IJsland verplaatsten goden en godinnen zich in vliegende strijdwagens: van de hindoeïstische zonnegod Surya, Helios in het oude Griekenland en Sol Invictus in het Romeinse Rijk tot de Germaanse Sól en Thor.

Toen het ‘paardloos rijtuig’ en de ‘vliegmachine’ eindelijk het Rijk der Verbeelding hadden verruild voor de realiteit, lag een samenvoeging van de twee voor de hand. In 1917 voorzag het Amerikaanse tijdschrift Illustrated World de komst van de Aero-auto-craft: een rode, kogelvormige auto met vleugels en een neuspropellor. In datzelfde jaar presenteerde uitvinder en luchtvaartpionier Glenn Curtiss tijdens de Pan American Aeronautical Exposition zijn Curtiss Autoplane, een driedekker-auto die nooit van de grond zou komen. Dat lukte de Fransman René Tampier in 1921 wel met zijn Avion-automobile. Op foto’s is te zien hoe hij zijn uitvinding –  door de inklapbare vleugels eigenlijk meer een rijdend vliegtuig dan een vliegende auto – door de straten van Parijs naar het vliegveld rijdt. Vaak wordt de Arrowbile, van de Amerikaanse uitvinder Waldo Waterman, genoemd als eerste vliegende auto. Deze dwergauto met een Studebaker-motor en demontabele vleugels maakte in 1937 zijn eerste succesvolle vlucht.

Luchtbewegwijzering

De vanzelfsprekendheid waarmee vliegende auto’s figureerden in science fiction-films, -strips, en -verhalen, en de gretigheid waarmee – ook Nederlandse – kranten melding maakten van de zoveelste luchtjeep, helicoptère-auto of Skycar, weerspiegelden de 20ste-eeuwse verwachting dat het vliegverkeer uiteindelijk zou uitgroeien tot een privézaak.

Al in 1913 ontwierp de ANWB een systeem voor luchtbewegwijzering. Een jaar later werden de daken van 82 gashouders voorzien van een noordpijl ter oriëntatie en twee letters ter aanduiding van de stad. In de ANWB-jubileum- uitgave Veertig Jaar (1923) liet een auteur zijn gedachten gaan over de toekomstige aeronautische drukte. Over de organisatie van het politietoezicht in de lucht, over landingsplaatsen op daken en voordeuren boven op in plaats van onder in huizen. Ook Henry Ford was zeker van de komst van de vliegende auto. In 1940 sprak de hogepriester van het automobilisme: “Mark my word: a combination airplane and motorcar is coming. You may smile, but it will come.”

Vanaf de jaren dertig zijn tientallen pogingen gedaan om vliegende auto’s te ontwikkelen. Auteur David Blatner telde in zijn The Flying Book (2004) 75 verleende patenten op ‘roadable aircraft’. Soms kwamen die ontwerpen niet verder dan de tekentafel of werden er fraai ogende, vleugellamme prototypes gepresenteerd. Maar vele zouden ook daadwerkelijk het luchtruim kiezen. En dat was niet zonder gevaar. De Ford Flivver was een poging een betaalbaar privévliegtuig te ontwikkelen, in de geest van de Ford Model T. In 1928 kwam testpiloot Harry Brooks met zo’n toestel om het leven, waarna Ford het project onmiddellijk afblies. Tien jaar later verongelukte de destijds vermaarde Amerikaanse piloot Frank Hawks met een Gwinn Aircar. In 1974 stortte zijn landgenoot Leland Bryan neer tijdens een vliegshow, toen een vleugel van zijn Bryan Autoplane losraakte. Een jaar eerder overkwam Henry Smolinski hetzelfde met zijn AVE Mizar, een samenvoeging van een Ford Pinto en een Cessna Skymaster. Het geplande optreden van de AVE Mizar in de James Bond-film The Man with the Golden Gun kon daardoor niet doorgaan. De scène werd uiteindelijk opgenomen met een schaalmodel.

Een eeuw na conceptie vormt de vliegende auto nog altijd een dorre tak aan de techniek-evolutionaire stamboom. Van alles is geprobeerd – vliegtuig-, helikopter-, tiltrotor- en gyrocopter-technieken –
maar de praktijk is weerbarstig. De toestellen zijn te zwaar om lekker te vliegen of te licht om lekker te rijden. De fundamentele last die het concept met zich meedraagt, is dat dichtbevolkt gebied in theorie de ideale biotoop vormt. Daar kan de bezitter van een vliegende auto zich onttrekken aan het gekrioel der aardse verkeersdeelnemers. Maar juist in een stedelijke omgeving zou een vliegende auto – met de huidige stand der techniek – een onacceptabel groot veiligheidsrisico met zich meebrengen. Nog afgezien van de luchtverontreiniging, energieverspilling en lawaaioverlast.

‘Vliegende auto’s zijn altijd over twee jaar te koop’

Maar de droom leeft voort. Taxidienst Uber, de Europese vliegtuigbouwer Airbus, het Slowaakse AeroMobil en Toyota werken alle aan een vliegende auto, of iets dat daarop lijkt. Het bedrijf Pal-V uit Raamsdonksveer bouwt een tweepersoons, helikopterachtige autogiro, waarvan de rotor in een paar minuten kan worden in- of uitgeklapt. Pal-V zegt dat de eerste toestellen eind 2018 leverbaar zijn. Daarbij moet worden aangetekend dat het bedrijf de aangekondigde introductie al eens heeft uitgesteld.

“Vliegende auto’s zijn altijd over twee jaar te koop”, schreef technologiejournalist Herbert Blankesteijn afgelopen juni in het blad De Ingenieur. “Maar eens in de zoveel tijd roepen de uitvinders dat extra hard en journalisten trappen er elke keer weer in.” Blankesteijns oordeel over de honderdjarige is onverbiddelijk. “Je zult een vliegbrevet nodig hebben en je moet reizen via vliegvelden. (…) Onderweg naar het vliegveld sta je in de file met alle andere auto’s, op de luchthaven idem met alle vliegtuigen – zeker als de vliegende auto een succes wordt. Je hebt niet de voordelen van beide, maar juist van allebei de nadelen.”

Delen