Feest
Mijn dienst op Eerste Paasdag begint met twee aanmeldingen vanaf de huisartsenpost. De eerste patiënt is een man die volgens de huisarts diverticulitis heeft. Een jaar geleden was hij opgenomen in verband met nierstenen, vertelt hij zelf, en hij herkent de klachten van toen: koliekpijn in de linkerflank. Bloed in de urine (reeds bij de huisartsenpost bepaald) maakt het plaatje compleet: recidief nierstenen. Met een recept diclofenac, een verwijzing naar de uroloog en een vette rekening van de spoedeisende hulp kan hij vertrekken.
Snel naar de afdeling om visite te lopen, vóór de volgende spoedpatiënt zich aandient. In hoog tempo bespreken we de problemen rond de opgenomen patiënten: van infuusbeleid tot gesneuvelde katheters en alles wat daar tussen ligt. Tijdens de visite word ik drie keer gebeld door het lab over één afwijkende uitslag (“De INR van mevrouw W. is verhoogd.” – “De INR van mevrouw W. is zodanig verhoogd dat ik het ter controle nog een keer ga prikken.” – “Nee, het klopt, hoor! De INR van mevrouw W. is inderdaad verhoogd.”) en twee keer door de apotheek (“De metoprolol staat om 8 uur voorgeschreven, maar meneer G. gebruikt het thuis om 7 uur. Wilt u dat even wijzigen, anders klopt het niet met onze gegevens?” – “Ik zie dat u het metoprololrecept nog niet heeft aangepast…”).
Op de spoedeisende hulp is mijn tweede patiënt gearriveerd. Een vrouw die volgens de huisarts respiratoir uitgeput raakt bij een longontsteking, maar mij in prachtige volzinnen kan uitleggen wat haar mankeert. Dat de röntgenfoto en het bloedonderzoek geen aanwijzingen voor een ontsteking tonen, verbaast me niets. Met een welgemeend ‘prettige Pasen’ stuur ik haar in de taxi terug naar het verzorgingshuis.
Vervolgens belt de afdeling. Of ik bij mevrouw S. wil kijken, die een lage bloeddruk heeft. Nee, ze heeft geen infuus en ze is ook niet te prikken. Of ik met de familie van meneer D. wil praten, want ze hebben vragen over de uitplaatsing. Of ik het zojuist geprikte infuus van mevrouw S. wil controleren, want ze is ermee aan de deurklink blijven haken en nu loopt het niet meer. Of ik alsjeblieft de metoprolol van meneer G. weer om 8 uur wil voorschrijven, want hij gebruikt het nooit om 7 uur.
‘Mag ik nog iets vragen?’ zegt een verpleegkundige, als ik eindelijk een moment rust heb.
Ik bijt op mijn lip. ‘Tuurlijk.’
Met een brede glimlach houdt ze een kopje omhoog. ‘Hoe drink jij je koffie?’