Harry

‘Het gaat niet goed met Harry, hij moet keer op keer naar het toilet en verliest alsmaar bloed, zijn eetlust is weg en hij wordt steeds dementer.’
‘Kom binnen, dan kunnen we even met elkaar praten.’
‘Nee dat hoeft niet. Ik kom alleen maar iets afgeven.’
Ze reikt mij een papieren tas aan met twee geschenken in chique cadeauverpakking.
‘Waar hebben wij dat aan te danken?’
‘Zomaar!’

Zomaar twee cadeaus. Dat voelt niet gemakkelijk. En dan Harry met wie het niet goed gaat. Moet ik aan de voordeur dit gesprek voortzetten? Ik nodig de vrouw van Harry voor de tweede keer uit om binnen te komen. Maar nee, dat wil ze niet. We weten dat het al heel lang met Harry bergafwaarts gaat. Maar nu lijkt hij de afgrond in te tuimelen.

‘Ik wou dat het ineens ophoudt.’
‘Je bedoelt dat het goed zou zijn wanneer Harry plots zou komen te overlijden.’
‘Ja, dat zou het beste voor hem zijn.’
‘Heeft Harry het zelf weleens over doodgaan?’
‘Nee, wanneer ik vraag hoe het met hem gaat, zegt hij: goed!’

Er lopen mensen voorbij. Ze kijken in onze richting. Ik moet opletten wat ik zeg. Niet te hard praten. Dit is niet iets om op de drempel van de voordeur te bespreken. Maar mijn dringende voorstel om binnen verder te praten wordt resoluut afgeslagen. Ik vind het lastig om nog meer vragen te stellen. Maar ze blijft dralen en maakt geen aanstalten om te vertrekken.

‘Mijn dringende voorstel om binnen verder te praten wordt resoluut afgeslagen’

‘Zou hij niet opgenomen kunnen worden? Er zijn twee mensen geweest voor zijn dementie. Harry komt in aanmerking voor dagbehandeling maar wil niet gaan.’
‘Is hij niet te zwak voor dagbehandeling?’
‘Dat zou goed kunnen, hij zit de hele dag binnen, met moeite komt hij de trap op.’
‘Ik denk dat je de huisarts moet laten komen om over alles te spreken.’

De huisarts is geweest. Eén keer, twee of drie weken geleden. Die constateerde dat Harry aambeien had. Daarom verliest hij zo veel bloed. De dokter heeft zijn buik onderzocht maar geen inwendig onderzoek gedaan. En het had geen zin om Harry voor verder onderzoek naar het ziekenhuis te sturen. Met de kinderen is afgesproken om 112 te bellen wanneer ‘er plots iets misgaat’.

‘Ik denk écht dat je de huisarts moet bellen. Dit gaat de verkeerde kant uit. Nog even en Harry heeft de kracht niet meer om de trap op te lopen.’
‘De huisarts doet toch niets. Ik voel er weinig voor om hem lastig te vallen.’
‘Maar hij kan toch meedenken over de toekomst?’
Ze haalt haar schouders op. Dit gaat het niet worden.
‘Laat dan één van de kinderen naar de praktijk bellen.’
‘Dat heeft geen zin. Dan krijg ik hetzelfde te horen als toen de huisarts hier was: wanneer Harry zo slecht eet, moet hij vitaminen gaan slikken.’

Om redenen van privacy is de voornaam gefingeerd.

Delen