Hiernamaals

In de medische branche rust op het hiernamaals een taboe. Natuurlijk hebben artsen hier weinig of niets te zoeken. Dokters doen juist alles om het niet zover te laten komen. Maar nu de dood op bijscholingen, congressen en wat al niet meer een trendy item – of zeg maar gerust een regelrechte kaskraker ­– is geworden, zou een blik over de schutting niet misplaatst zijn. Ik ga er ook van uit dat zowel menige dokter als patiënt zich vroeg of laat wel eens afvraagt of de dood wel écht het absolute einde is.

Maar zelfs een ervaren specialist ouderengeneeskunde en SCEN-arts als mijn goede vriend Frank Schaapsmeerders kan zich niet herinneren dat het hiernamaals ooit ter sprake is gekomen. Als huisarts durfde ik van alles aan patiënten te vragen en vanuit mijn integrale benadering van ‘de mens’ hoefde ik mijn nieuwsgierigheid nooit te beteugelen; maar vragen over het hiernamaals vond ik op de een of andere wijze net iets te link, want – zo zou ik mij dat als patiënt goed kunnen voorstellen – welke richting wil de dokter met deze vraag opgaan?

Mijn opleider – een alom gerespecteerd huisarts – stelde evenmin vragen over het hiernamaals maar ik herinner mij wel een zwaar icterische, stervende patiënt, van wie hij afscheid nam met de woorden “we zien elkaar in de hemel terug.” Of deze arme ziel überhaupt in een hiernamaals geloofde, was blijkbaar niet relevant.

Ook staat mij een priester bij die een terminale patiënt – nota bene in mijn aanwezigheid – vroeg om in de hemel voor hém te bidden. Deze omgekeerde wereld vond ik een gênante vertoning. Wanneer ik niet al heel lang geleden het geloof had afgezworen, was dát daarvoor een mooie gelegenheid geweest.

Vertrouwen en geloven liggen heel dicht bij elkaar

Ligt het aan mij dat een paar patiënten toch wel het leven na de dood ter sprake brachten? Met name herinner ik mij de vraag van een kloosterzuster of ik zelf in een hiernamaals geloofde. Gelukkig gaf ik geen antwoord maar kaatste ik de bal terug: “Waarom stelt u mij deze vraag?” En wat ik vreesde bleek waar: achter haar vraag zat een bijna existentiële twijfel over haar leven, dat helemaal in het teken van religie had gestaan. Geloof heeft vele wortels maar wanneer de basis hiervan niet in de mens zélf zit, lijkt geloof mij een wassen neus. Dat geldt ook voor vertrouwen. Vertrouwen en geloven liggen heel dicht bij elkaar.

Het hiernamaals suggereert het bestaan van een tijdsbeloop. Ik kan een eeuwig voortbestaan wat op een heel concreet moment – na de laatste ademzucht – begint niet als ‘eeuwig’ beschouwen maar dit is misschien een flauwe redenering. Troost put ik uit de gedachte dat niet alleen dierbare overledenen maar ook kunstenaars, componisten, dichters en schrijven die eeuwen geleden zijn heengegaan mij over de grenzen van hun dood blijven ontroeren en inspireren. Dat kan haast niet anders of wij moeten putten uit dezelfde bron, waarbij tijd geen rol meer speelt.

En oh ja, dan was er een patiënt die godsdienstsocioloog was en mij van het hiernamaals wilde overtuigen door te stellen dat álle volkeren in álle tijden overal ter wereld een beeld van het leven na de dood hadden; daarom móest het hiernamaals volgens hem wel bestaan. Inderdaad weten wij van Homerus dat na de dood een verblijf in de Onderwereld wacht, het rijk der schimmen, waarin de dagelijkse levensbehoeften niet meer tellen. Maar dit onderaardse leven was voor de overleden Grieken bepaald geen pretje, integendeel: het was een tamelijk droevig en troosteloos (voort)bestaan, waarbij de schimmen via hun gejammer lieten blijken hevig terug te verlangen naar hun voormalige, bovengrondse leven.

Delen